HAVO-4 2.5 Significantie en hoeveelheid stof (2021)

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Significantie

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Significantie en afronden
Herhalen massa van atomen, moleculen en ionen
De hoeveelheid van een stof
  • massa <--> volume (via de dichtheid)
  • massa <--> chemische hoeveelheid (via de molaire massa)
Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Significantie 
  • Significantie gaat over het afronden van antwoorden bij berekeningen​

  • Hoe nauwkeuriger je antwoord (meer cijfers), hoe significanter je antwoord​

  • Belangrijk bij alle berekeningen bij scheikunde en natuurkunde!

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel je hebt 10 liter water en je doet er 5 liter water bij (dit meet je met emmers, dus niet nauwkeurig)​
Het is ‘raar’ om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig!​
Hoe nauwkeuriger je eerst meet, hoe nauwkeuriger je hier mee kunt rekenen.​

Slide 5 - Tekstslide

Meetwaarden en telwaarden
  • Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.​

  • Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.​

  • Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft (als je kan tellen)​

  • Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. Antwoorden kunnen per persoon verschillen.

Slide 6 - Tekstslide

Regels
  • Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat jij zelf opschrijft)​

  • Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.​
Vb: je hebt drie bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL.​
drie = telwaarde. Dit getal gebruik je dus niet voor afronden.​
15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.

Slide 7 - Tekstslide

Regels optellen/aftrekken
Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de waarden in de opgave.​
Bij afronden gebruik je het aantal decimalen dat het getal met het minst aantal decimalen heeft.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld optellen/aftrekken
  • je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram.​
  • Bij elkaar is dit 1,3+2+6,03=9,33 gram.​
  • Het minst aantal decimalen heeft het getal 2 (geen decimalen).​
  • Afronden van je antwoord geeft dus 9 gram.​

  • Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa’s.​

Slide 9 - Tekstslide

Er staan twee weegschalen op tafel. Eén weegschaal is echter nauwkeuriger. Pim weegt 3,355 gram zetmeel af. Joost weegt op de andere weegschaal 3,2 gram zetmeel af. ​​
Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?​

Slide 10 - Open vraag

Regels vermenigvuldigen/delen
  • Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de waarden in de opgave.​
  • Significante cijfers zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen wel mee)
  • Bij afronden gebruik je het aantal significante cijfers dat het getal met het minst aantal significante cijfers heeft.

Slide 11 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers?
3,15
A
2
B
3

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel signifcante cijfers?
3,10
A
2
B
3

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
0,15
A
2
B
3

Slide 14 - Quizvraag

Even oefenen
Je meet 50,00 mL spiritus af. Dit weegt 42,5 g. 
Bereken de dichtheid
42,5/50,00 = 0,85 g/mL

50,00 = 4 significante cijfers, 42,5 = 3 significante cijfers, dus eindantwoord ook in 3:
0,850 g/mL
ρ=vm

Slide 15 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie
  • Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10)​

  • 13999 afronden op 3 sign. cijfers geeft 1,40*104​

  • 0,0045 afronden op 2 sign. cijfers geeft 4,5*10-3

  • Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 1 en 10.​

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen
Schrijf in je schrift de volgende getallen in de wetenschappelijke notatie met drie significante cijfers.​
5223,99​
100000​
0,000150​

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden
​5223,99​ = 5,22*103
100000​ = 1,00*105​
0,000150​ = 1,50*10-4

Slide 18 - Tekstslide

Molecuulmassa berekenen

Slide 19 - Tekstslide

Noteer de atoommassa + eenheid van chloor

Slide 20 - Open vraag

Bereken de molecuulmassa van fosforzuur,
H3PO4
A
97,994 u
B
97,99 u
C
98,00 u
D
98 u

Slide 21 - Quizvraag

Noteer de ionmassa (+ eenheid) van een magnesiumion

Slide 22 - Open vraag

De hoeveelheid van een stof

Slide 23 - Tekstslide

Dichtheid (formule)
ρ=Vmm=ρVV=ρm
ρ=dichtheid(kg.m3ofm3kg)
m=massa(kg)
V=volume(m3)
Binas 8 t/m 12

Slide 24 - Tekstslide

Gegeven: koolstof heeft een dichtheid van 3,500 g per cm³ .

Bereken de massa van 2,35 dm³ koolstof.
A
8225 g
B
8,23 g
C
8,225 g
D
8,23 x 10³ g

Slide 25 - Quizvraag

Gegeven: koolstof heeft een dichtheid van 3,500 g per cm³.
Bereken het volume van 0,140 mg koolstof

Slide 26 - Open vraag

Een nieuwe eenheid: mol
602.300.000.000.000.000.000.000

Slide 27 - Tekstslide

mol
1 paar schoenen = 2 schoenen
1 dozijn eieren = 12 eieren
1 gros knikkers = 144 knikkers

1 mol moleculen = 6,023 x 10²³ moleculen

Slide 28 - Tekstslide

Wat heeft de grootste massa: een mol olifanten of een mol muizen?
A
een mol olifanten
B
een mol muizen
C
allebei even zwaar
D
ik weet het niet...

Slide 29 - Quizvraag

Wat heeft de grootste massa: een mol ijzer of een mol natrium?
A
een mol ijzer
B
een mol natrium
C
allebei even zwaar
D
ik weet het niet...

Slide 30 - Quizvraag

Handig!
1 molecuul H2O heeft een massa van 18,02 u
1 mol H2O moleculen heeft een massa van 18,02 g 

1 molecuul CO2 heeft een massa van 44,01 u
1 mol CO2 moleculen heeft een massa van 44,01 g

Slide 31 - Tekstslide

Van mol naar gram omrekenen
1,2 mol O2 heeft een massa van .... g?

Uitwerking:
1 molecuul O2 heeft een massa van 32,00 u
1 mol O2 heeft een massa van 32,00 g
1,2 mol O2 heeft een massa van 1,2 x 32,00 = 38,4 g (38 g sign.)

Slide 32 - Tekstslide

In een verhoudingstabel
mol O2
1,0 
1,2
g O2
32,00
?

Slide 33 - Tekstslide

Van gram naar mol omrekenen
Hoeveel mol komt overeen met 4,6 x 10² g N2?




4,6 x 10² / 28,02 = 16,41684511 mol (16 mol sign.)
mol N2
1,0
?
g N2
28,02
4,6 x 10²

Slide 34 - Tekstslide

Verwerken
Maak in je schrift de volgende opgaven:
76, 78bcd, 79bcd, 80 en 82
(blz. 63 uit je boek)
Op de volgende dia heb je de 
mogelijkheid om ze in te
leveren.

Slide 35 - Tekstslide

Lever hier de gemaakte opdrachten in.

Slide 36 - Open vraag

Afsluiting;
de mol is...
A
een eenheid voor hoeveelheid stof
B
6,023 x 10 ²³
C
handig om te kunnen rekenen in de scheikunde
D
nu nog een beetje lastig te begrijpen...

Slide 37 - Quizvraag