4.3 1KGT Lezen zelfstandig werken

Welkom
  • Etui, werkboek B en laptop op tafel.
  • Ga rustig zitten en luister goed. 
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Etui, werkboek B en laptop op tafel.
  • Ga rustig zitten en luister goed. 

Slide 1 - Tekstslide

Periode 3 - Toetsen Nederlands 
  •         Kijk- en luistertoets (21 mei) 
  •         Spreekvaardigheid (instructiefilmpje) (26 mei)  
  •         Leesvaardigheid en woordenschat (H4 & 5) 



Periode 3 - toetsen Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
- Inleveren filmpje, als je dat nog niet gedaan hebt
   1 voor 1 met laptop/mobiel naar mij.
- Oefenen / afmaken informatieve tekst over een dier
- Werken op laptop hoofdstuk 4, woorden opdracht 1 t/m 8
Vandaag - zelfstandig werken

Slide 3 - Tekstslide

  • Deze les ga je verder met het schrijven van een informatieve tekst.
4.4 Schrijven en formuleren

Slide 4 - Tekstslide

Zo schrijf je een informatieve tekst
Een informatieve tekst bestaat uit een:
  • Inleiding   : het onderwerp en trek de aandacht van de lezer.
  • kern          : het middenstuk waar je van alles verteld over
                        het onderwerp (deelonderwerpen).
  • slot           : het einde van de tekst
 
  Gebruik voor ieder deelonderwerp een aparte alinea.

4.4 Schrijven en formuleren
Informatieve tekst inleiding

Slide 5 - Tekstslide

  • Voorbeeld van een inleiding
4.4 Schrijven en formuleren
Tekst

Bij ons op school staan drie Friese paarden in de wei. Mooie, vriendelijke, rustige paarden, en altijd helemaal zwart. Zijn er geen witte Friese paarden? En waarom willen zo veel paardenliefhebbers eigenlijk graag een Fries paard hebben? 

Slide 6 - Tekstslide

  • Voorbeeld van een inleiding
4.4 Schrijven en formuleren
Tekst

Er was eens een groot zwart paard dat elke ochtend vrolijk wakker werd in zijn stal. Hij leefde daar heerlijk samen met andere grote zwarte paarden. Op en dag kwam er een grote vrachtwagen het terrein op en nam hem mee.

Slide 7 - Tekstslide

  • hoe zit het met een deelonderwerp?
4.4 Schrijven en formuleren
Tekst
                               Het Friese Paard (onderwerp)
  
                                   deelonderwerpen


de verzorging        hoe ziet het er uit      internationaal beroemd

Slide 8 - Tekstslide

  • Je gaat een informatieve tekst schrijven over een dier.
  • Je kiest zelf een dier (dat is jouw onderwerp)
  • Over dit dier ga je op zoek naar allerlei informatie (deelonderwerpen)
     - kies drie deelonderwerpen.
       Bijvoorbeeld: wat voor dier is het, hoe ziet het eruit, wat eten het dier,
       wat is de verzorging, enz.
    - schrijf drie alinea's over de drie deelonderwerpen, dit mag in Word.
    - de tekst is bedoeld voor een schoolkrant. Het is dus een informatieve tekst
4.4 Schrijven en formuleren
Zelfstandig werken - schrijven van een tekst

Slide 9 - Tekstslide

  • Informatie zoeken
4.4 Schrijven en formuleren
  • Zoek informatie op internet over jouw gekozen dier.
  • Gebruik niet alle informatie, maar alleen de informatie over jouw deelonderwerp.
  • Je mag de tekst kopiëren naar Word, maar........
  • 'herschrijf' het wel in je eigen worden. 
  • Haal dus lastige woorden eruit, of gebruik woorden die jij ook zou gebruiken.
timer
20:00

Slide 10 - Tekstslide

Het stappenplan
4.4 Schrijven en formuleren
  • 1. Bedenk een dier waar je het over wil hebben.
  • 2. Bedenk 2 deelonderwerpen van jouw dier waar je over wil hebben.
  • 3. Zoek informatie op internet over jouw dier en jouw deelonderwerp.
  • 4. Schrijf je inleiding
  • 5. Schrijf de kern (middenstuk)
  • 6. schrijf het slot
timer
20:00

Slide 11 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een tekst staan vaak verwijswoorden. Ze verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, soms zelfs naar een hele zin. Een schrijver gebruikt verwijswoorden, zodat hij niet steeds dezelfde woorden hoeft te gebruiken. Daardoor leest een tekst prettiger.

Als je wilt weten waar een verwijswoord naar verwijst, stel je een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).
Voorbeeld:
De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt.
Hij heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten.
Vraag: wie heeft een portemonnee met tweeduizend euro opgegeten?
Antwoord: de hond van Jason.
Hij verwijst dus naar de hond van Jason.


4.3 Lezen - tekstdoelen 1 (blz. 27)

Slide 12 - Tekstslide