Paragraaf 4: de waarde van geld

Voor vandaag


SO maken ( half uur)
korte terugblik par. 3 mbv lessonup.
filmpje en uitleg par. 4
Huiswerk  volgende les maken.

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Voor vandaag


SO maken ( half uur)
korte terugblik par. 3 mbv lessonup.
filmpje en uitleg par. 4
Huiswerk  volgende les maken.

Slide 1 - Tekstslide

Bij directe ruil is sprake van .....1..... arbeidsverdeling en dus van een.....2.....arbeidsproductiviteit
A
1) veel; 2) lage
B
1)weinig; 2) lage
C
1) weinig; 2) hoge
D
1) veel; 2) hoge

Slide 2 - Quizvraag

Schaalvergroting is
A
een hoge productie per persoon
B
een hoge productie per bedrijf
C
een gevolg van een hogere arbeidsproductiviteit

Slide 3 - Quizvraag

Er is sprake van een win-win situatie indien
A
de koper voordeel heeft
B
de verkoper voordeel heeft
C
indien zowel de koper als verkoper voordeel hebben

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer er veel concurrentie is heeft
A
de consument het meeste voordeel
B
de producent het meeste voordeel
C
hebben beiden evenveel voordeel

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoelen
Je kunt de verschillende waarden van geld in praktijksituaties benoemen
Je kunt uitleggen waardoor de waarde van geld kan stijgen of dalen
Je kunt de drie functies van geld onderscheiden
Je kunt omschrijven in welke situaties in het betalingsverkeer je chartaal en giraal geld gebruikt

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

De waarde van geld
Intrinsieke waarde = materiaalwaarde
Nominale waarde = bedrag dat erop staat

Interne waarde = hoeveel goederen/diensten je er in eigen land mee kunt kopen
Externe waarde = hoeveel buitenlands geld je er mee kunt kopen

Slide 9 - Tekstslide

Geld is vertrouwen
Intrinsieke waarde = laag

Nominale waarde = hoog

Verschil = fiduciaire waarde = vertrouwen



Slide 10 - Tekstslide

Functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 11 - Tekstslide

Soorten geld:
*Chartaal geld: munten en bankbiljetten
(in handen van consumenten en bedrijven)


*Giraal geld: geld op betaalrekeningen

Slide 12 - Tekstslide

Giraal geld:
*Giraal geld: geld op betaalrekeningen
1. pinnen
2. overschrijvingskaart
3. acceptgiro
4. creditcard
5. internetbankieren (iDeal, PayPal, Tikkie, Ping)
6. telefonisch overmaken

Slide 13 - Tekstslide