Persoonsvorm verleden tijd

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Verleden tijd

Welk ezelsbruggetje gebruik je voor de verleden tijd van de persoonsvorm van zwakke werkwoorden?

Hij (geven) het goede antwoord

1. geef
2. geev
3. geeft
4. geefd

Dat meisje (zwemmen) elke dag.

1. zwem
2. zwemmt
3. zwemt
4. zwemd

Hij (worden) vroeg opgehaald.

1. wordt
2. word
3. wort
4. worden

(raden) jij het goede antwoord?

1. rad
2. raad
3. raadt
4. raden

Noteer de pv in de verleden tijd.
Gisteren (bereiden) Marianne een heerlijke vegetarische maaltijd.

1. bereide
2. bereidde
3. bereiden
4. bereidden

Noteer de pv in de verleden tijd.
Jij (vergissen) je toen toch ook weleens?

1. vergisste
2. vergissde
3. vergiste
4. vergisde

Noteer de pv in de verleden tijd.
Een aantal jaren geleden (kamperen) wij op Schiermonnikoog.

1. kampeerden
2. kampeerten
3. kampeerde
4. kampeerte

Noteer de pv in de verleden tijd.
Radu (barsten) in tranen uit, toen hij het nieuws hoorde.

1. barste
2. barstte
3. barsde
4. barsdde

Welk woord is fout gespeld? Leg met de regels uit waarom.

Noteer de pv in de verleden tijd.
Vroeger (proeven) ik geen onbekende groentes.

1. proefde
2. proefte
3. proevde
4. proevte

Noteer de pv in de verleden tijd.
Het heeft vannacht erg hard (vriezen).

1. gevriezd
2. gevriezt
3. gevroren
4. proevte

Noteer de pv in de verleden tijd.
Mijn opa (fluiten) vroeger altijd hetzelfde deuntje.

1. fluitte
2. fluitde
3. fluite
4. floot

Noteer de pv in de verleden tijd.
(Branden) je broer ook altijd zijn vingers bij het barbecueën?

1. Brande
2. Brandde
3. Brandt
4. Brand

Waarom (beantwoorden) jij de vraag van de docent niet?

Gisteren hebben zij het hele hek (verven).

Vorige week hebben we lekker (zwemmen).