D-toets Hfst. 2 Agrarische producten sorteren en verpakken

Hoofdstuk 2 Agrarische producten sorteren en verpakken.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
profiel groenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 Agrarische producten sorteren en verpakken.

Slide 1 - Tekstslide


Wat is selecteren?
A
Producten oogsten en vervoeren
B
Producten bij elkaar leggen die bij elkaar horen
C
Producten verpakken
D
Producten uitzoeken

Slide 2 - Quizvraag

Welke selectie eisen gelden onder andere voor tomaten die verkocht worden in de supermarkt?
A
Ze zijn helemaal rood, ziektevrij en mogen beschadigd zijn
B
Ze zijn rood, onbeschadigd en ziektevrij
C
Ze zijn nog niet helemaal rood, ze zijn ziektevrij
D
Nog niet helemaal rood, onbeschadigd en ziektevrij

Slide 3 - Quizvraag

Hoe komt het dat na het selecteren steeds meer voedsel vernietigd wordt?
A
De eisen van de afnemer zijn steeds strenger geworden
B
De producten zijn steeds strenger geworden
C
De mensen lusten geen groente meer

Slide 4 - Quizvraag

Wie hebben er voor gezorgd dat de selectie eisen aan agrarische producten minder streng zijn geworden?
A
De supermarkten die agrarische producten kopen
B
Groepen consumenten die de agrarische producten kopen
C
De restaurant die de agrarische producten inkopen

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kan de verwerkende industrie voedselverspilling tegengaan?
A
Door producten die niet voldoen aan de eisen van veel afnemers te verwerken tot een nieuw product
B
Door producten die niet voldoen aan de eisen van de afnemers te vernietigen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is sorteren?
A
Producten oogsten en vervoeren
B
Producten bij elkaar leggen die bij elkaar horen
C
Producten verpakken
D
Producten verwijderen die niet aan de eisen voldoen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een omverpakking? Noem een voorbeeld.
A
Een krop sla in een plasticzak
B
Een krop sla in een hoes
C
Tien kroppen sla in een doos
D
Tien kroppen sla op het land

Slide 8 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een verpakking met statiegeld.
A
Een kartonnen doos met bananen
B
Een emmer met bloemen van de veiling
C
Een pak melk in de supermarkt

Slide 9 - Quizvraag

Welke informatie kun je vinden op een omverpakking? Noem er tenminste 3.

Slide 10 - Open vraag

Wat wil een fabrikant met een eyecatcher?
A
Verkoop bevorderen
B
Kwaliteit behouden
C
Bederf tegengaan
D
Informatie over het product geven

Slide 11 - Quizvraag

Waarom staat er een productie datum of partijcode op een verpakking?
A
Dan kan de fabrikant de fout opzoeken als er iets mis is met het product
B
Dan weet je uit welke plaats het product komt
C
Dan kan de kassamedewerker de prijs scannen
D
Dan weet je wat de houdbaarheid is

Slide 12 - Quizvraag

Papier
Glas
Blik
Kunststof
/Plastic
Je kunt het bedrukken
Beschermt tegen vocht
Licht van gewicht
Reuk- en smaakloos
Onbreekbaar/ sterk
Licht- en luchtdicht

Slide 13 - Sleepvraag

Belasten zetmeel-verpakkingen het milieu meer of minder dan plastic?
A
Zetmeel verpakkingen belasten het milieu niet
B
Zetmeelverpakkingen belasten het milieu minder dan plastic
C
Zetmeelverpakkingen belasten het milieu net zo veel als plastic verpakkingen

Slide 14 - Quizvraag

Hoelang duurt
het voordat plasticverpak-
kingen verteerd zijn?
A
1-5 jaar
B
Het verteert niet
C
10-100 jaar
D
5-10 jaar

Slide 15 - Quizvraag

Hoe kunnen we plastic soep in de oceanen terug dringen? Noem 3 voorbeelden

Slide 16 - Open vraag

Wat zijn producenten?
A
Iemand die producten maakt of voortbrengt
B
Iemand die met centen/geld werkt
C
Iemand die producten koopt in de supermarkt

Slide 17 - Quizvraag

Leg uit wat een toegevoegde waarde aan een product is. Maak gebruik van een voorbeeld.

Slide 18 - Open vraag

Aan wie levert de teler zijn producten niet?
A
Groothandel
B
Winkelketen
C
Producent
D
Consument

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een eigenschap van de meeste agrarische producten?
A
Ze zijn niet houdbaar
B
Ze zijn beperkt houdbaar
C
Ze zijn gemiddeld houdbaar
D
Ze zijn lang houdbaar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een productieketen?

Slide 21 - Open vraag

In Nederland worden veel agrarische producten geëxporteerd. Wat betekent dat?
A
Producten kopen in het buitenland en in Nederland invoeren
B
Producten verkopen aan het buitenland

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn logistieke werkzaamheden?
A
Handelingen die nodig zijn om het product bij de consument te laten komen
B
Handelingen die nodig zijn om tot een product te komen
C
Handelingen die nodig zijn om een grondstof te maken

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een logistieke handeling bij een groothandel in groente?
A
Komkommers teler
B
Dozen komkommers klaarzetten voor transport
C
Ziekte in komkommers bestrijden

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide