Maandag

welk gezegde zie je hier?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

welk gezegde zie je hier?

Slide 1 - Tekstslide

Spelling

Slide 2 - Tekstslide

Noem woorden met iaal, ueel, ieel van de afgelopen lessen.

Slide 3 - Woordweb

8 woorden dictee
Pak je spellingschrift blok 4 les 7.

Slide 4 - Tekstslide

antwoorden dictee
1.financieel
2. geniaal
3. eventueel
4. essentieel
5.filiaal
6.ritueel
7.lesmateriaal
8.visueel

Slide 5 - Tekstslide

Rekenen
Rekenen

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf de coördinaten op van punt J

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de coördinaten op van punt A

Slide 8 - Open vraag

Schrijf de coördinaten op van punt G

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de coördinaten op van punt L

Slide 10 - Open vraag

TAAL

Slide 11 - Tekstslide

Waar gaat deze les over?

Slide 12 - Open vraag

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het verschil tussen indirecte en directe reden?

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 15 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van een directe reden.

Slide 16 - Open vraag

Welke zin is in een directe reden geschreven?
Tekst
A
Hij zei dat de soep te heet was.
B
Ze vroeg zich af waar haar moeder was.
C
"Heb je lekker geslapen?", vroeg Lies.
D
Ze zei dat ze haar kamer had opgeruimd.

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke zin zijn twee zinnen samengevoegd?
A
Ik ben erg moe, want ik heb niet zo goed geslapen.
B
Ik vind het erg leuk om te tekenen, schilderen, voetballen en te skateboarden.
C
Hij draagt een erg mooie, groene jas.
D
Wat Piet gezegd heeft, zal ik nooit vergeten.

Slide 18 - Quizvraag

Bij welke zin gaat het om een opsomming?
A
Omdat hij laat wakker is geworden, was hij niet op tijd bij de online les.
B
Vanmiddag gaat hij gamen, kamer opruimen, klusjes doen en spelen met zijn broertje.
C
We hebben niet alleen gewandeld, maar ook hardgelopen.
D
Mama vertelde een lang, spannend verhaal.

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke zin gaat het om een bijvoeglijk naamwoord?
A
Mijn beste vrienden zijn Henk, Harrie, Miep en Gerda.
B
Ze vertelde hem dat hij het niet mocht doorvertellen, anders waren ze geen vrienden meer.
C
In de rekenles zaten moeilijke, verwarrende sommen.
D
Nadat mama gekookt had, moest ik afruimen.

Slide 20 - Quizvraag

Bij welke zin gaat het om twee persoonsvormen?
A
Ze had hem een schattig, klein kaartje gegeven.
B
Ze had een bos bloemen gebracht naar oma, omdat ze zich zo alleen voelde.
C
Bij rekenen heb ik moeite met breuken, procenten en verhoudingen.
D
Als ik klaar was met mijn lessen, mocht ik spelen.

Slide 21 - Quizvraag

schrijf de zin op met alle hoofdletters en leestekens: mama zei ruim nou eens je spullen op

Slide 22 - Open vraag

schrijf de zin op met alle hoofdletters en leestekens: kees vroeg aan haar of zij hem wel zag zitten

Slide 23 - Open vraag

schrijf de zin op met alle hoofdletters en leestekens: zullen we vandaag een rondje wandelen in het amsterdamse bos vroeg miep

Slide 24 - Open vraag

Zet de zin in een directe reden: Henk vroeg of ze al klaar was met haar werk.

Slide 25 - Open vraag

Zet de zin om in een directe reden: ze zegt dat paardrijden een sport is.

Slide 26 - Open vraag

Check - out: Hoe vond je het vandaag gaan met de lessen?

Slide 27 - Open vraag