unité 4- lesson 5

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 7 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 8 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
alle
C
va
D
vont

Slide 9 - Quizvraag

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
alle
B
va
C
allons
D
allez

Slide 10 - Quizvraag

Het werkwoord ''aller'' + de voorzetsel ''à'' geeft de richting aan
A
Vrai
B
Faux

Slide 11 - Quizvraag

Hoe kan je in het Frans over toekomstige plannen praten

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Hoe maak je de ontkenning in het Frans ook alweer?
De ontkenning/
la négation

Slide 17 - Woordweb

Uit welke woorden bestaat de ontkenning
A
alleen pas
B
alleen ne
C
ne/n' pas
D
no pas

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent de ontkenning ne...pas?
A
geen
B
niet
C
nooit
D
niet meer

Slide 19 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Anna habite à Toulouse.
A
Anna ne habites pas à Toulouse
B
Anna n' habites pas à Toulouse
C
Anna ne habite pas à Toulouse
D
Anna n' habite pas à Toulouse

Slide 20 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 21 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Adrien a de nouveaux amis. 
A
Adrien n'a de nouveaux amis.
B
Adrien n'a pas de nouveaux amis.
C
Adrien a ne de pas nouveaux amis.
D
Adrien a de nouveaux ne amis pas.

Slide 22 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Ils vont à la plage. 
A
Ils n'vont pas à la plage.
B
Ils ne vont pas à la plage.
C
Ils ne pas vont à la plage.

Slide 23 - Quizvraag


Maak de zin ontkennend:
Charles a 15 ans.

Slide 24 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
Charles aime le foot.

Slide 25 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
Charles a un chat.

Slide 26 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
Elles ont 13 ans.

Slide 27 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
C'est une voiture.

Slide 28 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
Tu parles néerlandais.

Slide 29 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
c'est possible

Slide 30 - Open vraag


Maak de zin ontkennend:
C'est ma famille.

Slide 31 - Open vraag