12.2 Overervingen vervolg

12.2 Overervingen vervolg
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

12.2 Overervingen vervolg

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Leerdoelen
- Het 'Biologische momentje' van de dag
- Herhaling vorige stof
- Nieuwe stof (afronding 12.2)

- Nakijken oefening kruisingsschema's op papier
- HW werken aan paragraaf 12.2
- Oefenen voor PW

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les kan je... 
  • Uitleggen waarom er dragers kunnen ontstaan bij een recessieve overerving.
  • Uitleggen waarom er geen dragers kunnen ontstaan bij een dominante overerving.
  • Uitleggen hoe een dominantie of recessieve overerving werkt en dat toepassen vanuit een
      concept context benadering.
  • Uitleggen hoe een dominante of recessieve geslachtsgebonden overerving werkt en dat toepassen vanuit een concept
     context benadering.
  • Uitleggen waarom er dragers kunnen ontstaan bij een geslachtsgebonden recessieve overerving.
  • Benoemen waarom bij een geslachtsgebonden recessieve overerving vaker mannen aangedaan zijn dan vrouwen.
  • De genotypes noteren van een geslachtsgebonden overerving.
  • Een kruisingsschema maken en aflezen bij alle vormen van overerving, zoals hierboven besproken.
  • Een stamboom aflezen en deze kennis toepassen op een opgave om zo tot een antwoord te komen.

Slide 3 - Tekstslide

Het 'Biologische momentje' van de dag...
Hemofilie:
  • Hemofilie is een stollingsstoornis waarbij het bloed niet (goed) stolt. Iemand met hemofilie heeft een grotere kans op bloedingen, blauwe plekken en nabloeden bij een ingreep. 

  • Hemofilie komt vaker bij mannen voor dan bij vrouwen. 
  • Vrouwen zijn draagster en kunnen ook een lage stollingswaarde hebben, waardoor zij klachten hebben.


  • Hemofilie is een erfelijke aandoening, iemand wordt er mee geboren.
  • Bij 30% van de mensen met hemofilie een spontane mutatie, dat betekent dat het niet eerder in de familie zat.

  • Bij hemofilie ontbreekt er een stollingsfactor in het bloed. Stollingsfactoren zijn belangrijk in de bloedstolling.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Herhaling stof vorige les:
a.d.h.v. 5 vragen

Slide 6 - Tekstslide

1. Welk genotype is intermediar?
A
aa
B
Aa
C
aA
D
AwAw

Slide 7 - Quizvraag


2. Een homozygote rode bloem wordt gekruist met een homozygote witte bloem. Ze krijgen allemaal rode nakomelingen. 
Welk gen is dominant?
A
Rood
B
Wit
C
Intermediar
D
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

3. Albinisme wordt veroorzaakt door een recessief gen, het dominante gen geeft geen albinisme. Wanneer kunnen kinderen albinisme krijgen?
A
Als de ene ouder homozygoot domininant is en de andere homozygoot recessief.
B
Als de ene ouders homozygoot dominant is en de andere heterozygoot.
C
Als beide ouders heterozygoot zijn.
D
Als beide ouders homozygoot dominant zijn

Slide 9 - Quizvraag

4. Wat is een drager?
A
Bij een drager komt het dominante gezonde allel tot uiting, het recessieve ziekmakende allel is ‘verborgen aanwezig’.
B
Bij een drager komt het recessieve ziekmakende allel tot uiting, het dominante ziekmakende allel is ‘verborgen aanwezig’
C
Een drager heeft alleen het recessieve ziekmakende allel, dat dus ook tot uiting komt.
D
Geen flauw idee...

Slide 10 - Quizvraag

5. Hoeveel % kans hebben beide dragers op het krijgen van een kind dat net als zij ook drager is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 11 - Quizvraag

Uitleg nieuwe stof 12.2
Overervingen

Slide 12 - Tekstslide

12. 1 begrippen: herhaling
  • Gen: eigenschap bv, oogkleur
  • Allel: variant op die eigenschap
  • Genotype: de genen die je hebt, bv Bb, bb of BB
  • Fenotype: wat je ziet, bv bruin of blauwe ogen
  • Homozygoot: twee dezelfde genen, BB en bb
  • Heterozygoot: twee verschillende genen, Bb
  • Dominant: een dominant gen is de baas (overheersend) over een recessief gen en komt hierdoor altijd tot uiting in het fenotype.
  • Recessief: een recessief wordt door een dominant gen onderdrukt en komt alleen tot uiting als het homozygoot aanwezig is.

Slide 13 - Tekstslide

12.1 Intermediair fenotype: herhaling
  • Wanneer er niet twee,
      maar drie fenotypen aanwezig zijn.
  • Beide allelen zijn even sterk.
  • Dus geen dominant en recessief.
  • Mengvorm ontstaat.
  • Genotypen (lettercombinatie)
      worden nu anders genoteerd,
      zie afbeelding.

Slide 14 - Tekstslide

Start begin 12.2
Het zit allemaal in de familie....

Slide 15 - Tekstslide

12.2 Monogeen: herhaling
  • Vaak bepaald door meerdere genen.
  • Monogeen: aandoening bepaald door één gen.
     (albinisme = geen pigment. Tegenovergesteld is melanisme = teveel pigment).

  • Drager: je hebt het allel wel, maar geen ziekteverschijnselen.

Slide 16 - Tekstslide

Recessieve overerving: 
  • Ziekte overgedragen op recessieve allelen.
  • Ziek bij homozygoot recessief genotype (aa).
  • Anders drager.
  • Beide ouders moeten kleine letter doorgeven.


  • VB: Cystic fibrosis (taaislijmziekte)
     of PKU (stofwisselingsziekte). 

  • Eventueel erfelijkheidsvoorlichting om prenataal onderzoek zie blz. 170




Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Dominante overerving:
  • Ziekte overgedragen op dominant allel.
  • Ziek bij homozygoot dominant of heterozygoot genotype (AA of Aa).


  • Niet ziek bij homozygoot recessief (aa).


  • Grote kans op doorgeven (50%), vaak meerdere generaties ziek.


  • VB: Ziekte van Huntington (hersenaandoening)





Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Kleurenblindheid erft X-chromosomaal recessief over. Een kleurenblinde vrouw krijgt een kind met een niet-kleurenblinde man. Hoe groot is de kans dat hun eerste kind kleurenblind is?
A
0
B
1/4
C
1/2
D
1

Slide 21 - Quizvraag

Geslachtsgebonden recessieve overerving:
  • Ziekte overgedragen via geslachtschromosomen (X of Y) met daarop recessieve allelen.

  • Vrouw = XX
      Man = XY

  • Zie voorbeeld kleurenblindheid blz. 168
      Vrouwen minder kans vanwege XX, vaak wel drager.


  • Vaak door mutatie X-chromosoom. Daardoor vaak X-gebonden


Slide 22 - Tekstslide

X-chromosomale overerving: 
  • X-chromosomale eigenschappen bevinden zich alleen op het X-chromosoom en niet op het Y-chromosoom.

Slide 23 - Tekstslide

Hemofilie: bloedstollingprobleem. Ontbreken stollingsfactor. Met name bij mannen, vrouwen drager.

Slide 24 - Tekstslide

Geslachtsgebonden dominante overerving:
  • Ziekte overgedragen via geslachtschromosomen (X of Y) met daarop
     dominante allelen.


  • Vaak door mutatie X-chromosoom.
     Daardoor vaak X-gebonden

Slide 25 - Tekstslide

Einde uitleg
Vragen?

- Check HW 12.1 en 12.2

- Freek Vonk Evolutie kijken

 

Slide 26 - Tekstslide