6.3 Soorten in hun omgeving

6.3 Soorten in hun omgeving
  • Jullie gaan zelf deze Lessonup les helemaal doornemen ( en de vragen beantwoorden).
  • Daarna ga je 6.3 van de methode lezen en de opgaven maken.
  • Als iets niet duidelijk is, dan direct vragen aan je docent.

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

6.3 Soorten in hun omgeving
  • Jullie gaan zelf deze Lessonup les helemaal doornemen ( en de vragen beantwoorden).
  • Daarna ga je 6.3 van de methode lezen en de opgaven maken.
  • Als iets niet duidelijk is, dan direct vragen aan je docent.

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les hebben jullie het een en ander geleerd over populatiegrootte
Deze les leer je over de abiotische en biotische factoren die de populatiegrootte bepalen, over tolerantie- grenzen van een soort en over de habitat en de niche van een soort.

Slide 2 - Tekstslide

Als het aantal roofdieren afneemt, zal de populatiegrootte van de prooidieren...
A
Afnemen
B
Toenemen

Slide 3 - Quizvraag

Stelling: Wanneer de populatiegrootte toeneemt, neemt automatisch ook de populatiedichtheid toe.
A
Altijd waar, omdat er nu meer dieren zijn
B
Altijd waar, omdat er nu meer dieren per m2 zijn
C
Niet altijd waar, de dieren kunnen zich ook meer verspreiden
D
Niet waar, de dichtheid heeft niets te maken met de grootte

Slide 4 - Quizvraag

Om het aantal dassen in een bepaald gebied te bepalen, merken biologen 16 dassen en laten ze weer los. Na korte tijd vangen ze 21 dassen, waarvan er 8 gemerkt zijn.
Bereken de populatiegrootte.
A
38
B
42
C
54
D
63

Slide 5 - Quizvraag

In de volgende slide zie een grafiek die de groei van een populatie grauwe ganzen in een gebied weergeeft.
In 2005 zie je dat er een einde komt aan de groei van de populatie.
Blijkbaar is er dan een beperkende factor die voorkomt dat de populatie verder groeit.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Verzin zelf een factor die in dit geval heeft voorkomen dat de populatie ganzen verder is gegroeid.

Slide 8 - Open vraag

Factoren die de populatiegrootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn factoren uit de levenloze natuurlijke omgeving.

Temperatuur, licht, O2, neerslag, wind, grondsoort, schaduw

Biotische factoren
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.

Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.


Slide 9 - Tekstslide

voorbeelden

Slide 10 - Tekstslide

Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 11 - Tekstslide

Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quizvraag

Bij de abiotische factoren kennen we een tolerantiegebied. Binnen dat gebied is leven mogelijk, daarboven en daaronder niet (tolerantiegrenzen).  Er is ook een optimum voor deze abiotische factor. Daar zal de soort/het organisme zich het beste voelen en de meeste energie en kansen hebben om zich voort te planten.
Bijvoorbeeld temperatuur:
- onder de 17 oC sterven deze organismen.
- boven de 32 oC sterven ze.
- bij het optimum van 25 oC hebben ze de meeste kansen.

Slide 13 - Tekstslide

Op de x-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende plantensoorten a, b, c en d.
Welke van de uitspraken is niet waar?
Op de volgende dia zie je het plaatje groot.
A
Binnen de tolerantiegrenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen.
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimumwaarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

habitat, standplaats en niche

Slide 17 - Tekstslide

Omdat soorten te maken hebben met abiotische en biotische factoren en er voor elk van deze (abiotische) factoren een optimum, minimum en maximum is, zul je bepaalde soorten op een bepaald soort plek het meest vinden in een ecosysteem.
Deze plaats/plek noem je de habitat.
De meeste pissebedden vind je op donkere vochtige plekken waar wat rottende plantenresten liggen.

Alligators vind je vlak bij of in het water.

De kans dat je een alligator tegenkomt ver weg van het water is klein.

Slide 18 - Tekstslide

De habitat is dus de leefomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Diever tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.

Slide 19 - Tekstslide

Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem.  Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
De rol of functie noem je de niche van een soort.


Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven van beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.

Slide 20 - Tekstslide

Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video


Slide 23 - Open vraag

Vragen?
- Stel zo snel mogelijk de vraag aan je docent.

- Ga nu zelf  §6.3 doornemen en de opgaven maken en nakijken.

Slide 24 - Tekstslide