V4 §6.3 Soorten in hun omgeving

§6.3 soorten in hun omgeving
Deze les leer je over de abiotische en biotische factoren die de populatie grootte bepalen, over tolerantiegrenzen van een soort en over de habitat en de niche van een soort.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§6.3 soorten in hun omgeving
Deze les leer je over de abiotische en biotische factoren die de populatie grootte bepalen, over tolerantiegrenzen van een soort en over de habitat en de niche van een soort.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de volgende slide zie een grafiek die de groei een populatie grauwe ganzen in een gebied weergeeft.
In 2005 zie je dat er een einde komt aan de groei van de populatie.
Blijkbaar is er dan een beperkende factor die voorkomt dat de populatie verder groeit.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzin zelf een factor die in dit geval heeft voorkomen dat de populatie ganzen verder is gegroeid.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Factoren die de populatie grootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn facoren uit de levensloze natuurlijke omgeving.

Temp, licht, O2, neerslag, wind, mineralen

Biotische factoren
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.

Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeelden

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de abiotische factoren kennen we een tolerantie gebied. Binnen dat gebied is leven mogelijk, daarboven en daaronder niet. (tolertantiegrenzen)  Er is ook een optimum voor deze abiotische factor. Daar zal de soort/het organisme zich het beste voelen en de meeste energie en kansen hebben om zich voort te planten
Bijvoorbeeld Temperatuur
- onder de 17 oC sterven deze organismen.
- boven de 32 oC sterven ze.
- bij het optimum 25 oC hebben ze de meeste kansen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Op de X-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de Y-as zie je de overlevingskansen van  de verschillende planten soorten a, b, c en d
Welke van de uitspraken is niet waar.
A
Binnen de tolerantie grenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimum waarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De habitat is dus de levensomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Diever tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omdat soorten te maken hebben met abiotische en biotische factoren en er voor elk van deze (abiotische) factoren een optimum, minimum en maximum is, zul je bepaalde soorten op een bepaald soort plek het meest vinden in een ecosysteem.
Deze plaats/plek noem je habitat.
De meeste pissebedden vind je op donkere vochtige plekken waar wat rottende planteresten liggen.

Aligators vind je vlak bij het water of in het water.

De kans dat je een aligator tegenkomt ver weg van het water is klein.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem.  Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
De rol of functie noem je de niche van een soort.


Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adaptatie
Evolutionaire processen zorgen ervoor dat soorten optimaal zijn aangepast aan de omgeving.

                           Mutaties/ genetische variatie/ natuurlijke selectie.


Slide 18 - Tekstslide

Natuurlijke selectie, mutaties en genetische variatie zijn cruciale processen in de evolutie van soorten.
Deze mechanismen zorgen ervoor dat soorten zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en kunnen overleven in diverse habitats.
Noem een adaptatie van een ijsbeer aan zijn omgeving

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

- ga nu zelf de methode §6.3 doornemen en de opgaven maken en nakijken.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies