Week 37 theorie klas 2G

Over Taal : Blok 1 en 2
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Over Taal : Blok 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
- Synoniemen en antoniemen herkennen en benoemen.
- Van een woord een synoniem en een antoniem geven.

-Homoniemen herkennen.
-Homofonen herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Challenge !
  • Kies zelf een woord en schrijf het in je schrift zonder dat anderen het zien
      of type het in Word.
  • Vertel over het woord  zonder het woord te noemen.
  • Je groepsleden moeten raden welk woord je hebt.
timer
0:30
30 sec per persoon

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SYNONIEM
Definitie?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk nu zelf een voorbeeld van synoniemen. (b.v. paard en knol)

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Synoniem voor crimineel is
A
onaardig
B
misdadig
C
agressief
D
enthousiast

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Synoniem voor opmerkelijk is
A
normaal
B
gezien
C
bijzonder
D
merkloos

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antoniem
Definitie?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antoniem
Een antoniem is een ander woord dat het tegenovergestelde betekent.

Bijvoorbeeld:
licht - donker
moeilijk - makkelijk
dag - nacht 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homoniemen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homoniemen
  • Woorden met 2 betekenissen
  • Je schrijft ze hetzelfde
  • Context in de zin

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even checken!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homoniemen zijn.....
A
Twee woorden met dezelfde betekenis maar je schrijft ze anders
B
Twee verschillende woorden voor dezelfde betekenis
C
Twee betekenissen voor hetzelfde woord
D
Geen idee, ik moet nog even goed oefenen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de homoniemen?
A
B
C
D

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak 2 zinnen met het volgende woord: kater. De betekenis moet duidelijk zijn !

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak 2 zinnen met het volgende woord: arm

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak 2 zinnen met het volgende woord: kop

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de volgende woorden homoniemen? "Reizen" en "rijzen".

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin bevat het correcte homoniem?
A
De jeuk is zo erg; ik krap uit ellende mijn hoofdhuid kapot.
B
Op het strand vond ik een mooie krap.
C
Dat jurkje zit veel te krap.
D
De kat krapt de krullen van de trap.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin bevat het correcte homoniem?
A
Het deeg reist de pan uit!
B
Ik heb vandaag reist gegeten.
C
In 'Back to the Future' reist de hoofdpersoon door de tijd.
D
Wij gaan vanavond op rijs.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik vind homoniemen over het algemeen makkelijker dan synoniemen
Ik vind homoniemen makkelijker
Ik vind synoniemen makkelijker
Ik vind het allebei even makkelijk
Ik vind het allebei even moeilijk

Slide 27 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

leiden - lijden

zei - zij

ligt - licht

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homoniem
Een woord heeft twee of meer verschillende betekenissen. Uit de tekst kun je zelf vaak wel opmaken om welke betekenis het gaat.

arm: lichaamsdeel / niet rijk
bank: zitmeubel / geldinstelling
gerecht: rechtbank / maaltijd
graven: spitten / adellijke personen
kop: beker / hoofd
koper: iemand die koopt / metaal
kussen: hoofdkussen / zoenen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Geef in de volgende zinnen aan of er een homoniem of een homofoon in staat. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik las in de boeken dat we geen reisje meer konden boeken.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij staarden naar de koe in de wei.
A
homofoon
B
homoniem

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik zat op de bank tv te kijken, toen ik zag dat er een bank werd overvallen.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat maak jij een hard geluid, dat is niet goed voor mijn hart.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben bang voor een rat, maar ik zit graag in een rad op de kermis.

A
homofoon
B
homoniem

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik geef jouw boek terug aan jou.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De koper koopt al het koper op.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vrouw die in haar strandstoel ligt, heeft heel veel last van het licht van de zon.
A
homoniem
B
homofoon

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Synoniemen
Figuurlijk taalgebruik

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

figuurlijk taalgebruik    
vergelijking
metafoor
De dichter vergelijkt iets met een beeld. 
 
beeld + waar het naar verwijst (origineel)
De dichter gebruikt een beeld voor wat hij bedoelt. 

alleen het beeld 
Jouw kamer lijkt wel een zwijnenstal. 

Marijn, een echte angsthaas, ging er als eerste vandoor.
Wat een zwijnenstal!

De angsthaas ging er als eerste vandoor. 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welkom

Over taal
Afleiding en samenstelling
Nederlands

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling
  • Alle delen (twee of meer) kunnen zelfstandig voorkomen.

  • Vaak twee zelfstandignaamwoorden.

  • Soms ook een combinatie van zelfstandignaamwoord met een bijvoeglijknaamwoord, telwoord, werkwoord of afkorting

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenstellingen

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afleiding
  • Woord waarvan niet alle delen zelfstandig kunnen voorkomen.

  • Verkleinwoorden, meervouden en werkwoordsvervoegingen zijn voorbeelden van afleidingen.

  • Een grondwoord vormt de basis en daaraan zijn voor- en/of achtervoegsels toegevoegd.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbind de grondwoorden met het passende voor- of achtervoegsel
a
her
vol
on
aller
liefde
kennen
beste
eerlijk
sociaal

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorvoegsels
  • Er bestaan veel woorden met be-, ge-, her-, on(t)-, ver-, wan-, en aarts- ervoor.

  • Deze korte stukjes zijn voorvoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 

Slide 47 - Tekstslide

Voorvoegsels zet je altijd voor een woord, zoals het woord  zelf al aangeeft: voorvoegsel. Het gaat dus om het eerste deel van een woord.



Voorbeelden 
  • gezang
  • beantwoorden
  • herzien
  • ontcijferen
  • vergeven
  • wangedrag
  • aartsrivaal 

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Achtervoegsels
  • Er zijn veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch erachter. 

  • Deze korte stukjes zijn achtervoegsels.

  • je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 

Slide 49 - Tekstslide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Voorbeelden 
  • blijheid
  • duidelijk
  • afdeling
  • aardig
  • aansteker
  • eigenaar
  • aaibaar
  • fantastisch

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



-(i)teit biodiversiteit

-kundig vakkundig

-(e)lijk wetenschappelijk

-rijk waterrijk

-vaardig slagvaardig

-wekkend angstwekkend



-achtig kinderachtig

-baar onoplosbaar

-eus nerveus, matineus

-heid werkloosheid

-ief subjectief

-ig gelukkig

-isme socialisme



Veelvoorkomende achtervoegsels

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening

woorden maken


In de volgende dia's moet je zoveel mogelijk woorden opschrijven door een voor- of achtervoegsel toe te voegen.


Bijvoorbeeld: beleefd

- onbeleefd -  onbeleefdheid - beleefdheid  -

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vinden

Slide 53 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies