4H spelling: meervoud, verkleinwoorden & tussenklank

Spelling A4
Verkleinwoorden

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling A4
Verkleinwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Deze les:
- Uitleg meervoud & verkleinwoorden
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Kies het juiste meervoud en het juiste verkleinwoord. Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Cafeetje
B
Cafétje
C
Cafés
D
Cafees

Slide 3 - Quizvraag

Meervoud
  • Meervoud bij 'y' als 'j' eraan vast, maar bij 'y' als 'ie' wel 's: cowboys, maar baby's
  • Fotograaf - fotografen, maar raaf - raven
  • Laatste lettergreep onbeklemtoonde -es, -et, -ik, - it, dan geen klinkerverdubbeling: luiwammesen, kieviten
  • Latijnse woorden: twee vormen, niet altijd
-->Woorden die je niet kent, uit het hoofd leren!

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud
  • Uitspraakproblemen: geen autos maar wel etuis, niveaus, bureaus.
  • Woorden op -ie met meervoud op -n:
- Klemtoon op de ie, meervoud -ën: in-dus-trie, industrieën
- Klemtoon niet op de ie, meervoud -n; trema op e die er al staat: po-rie, poriën
-->Overdreven uitspreken laatste lettergreep

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste meervoudsvorm. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Amfibieën
B
Amfibiën
C
Lobbessen
D
Lobbesen

Slide 6 - Quizvraag

Verkleinwoord
  • Achter zelfstandig naamwoord -je, -kje, -tje, -etje: kast - kastje, leuning - leuninkje, bloem-bloempje
  • Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: vat – vaatje

Slide 7 - Tekstslide

Verkleinwoorden
  • Let op bij woorden die op een klinker eindigen: hoera – hoeraatje; logé-logeetje; piano-pianootje; menu – menuutje; bikini-bikinietje; pony-pony’tje (maar cowboy-cowboytje)
  • Afkortingen krijgen een apostrof: sms’je, wc’tje, A4’tje, 5’jes.

Slide 8 - Tekstslide

Geef het verkleinwoord van: tiramisu, taxi, cd en hemd.

Slide 9 - Open vraag

Aan de slag
Maak 4 t/m 6 blz. 295 (kies 2 opdrachten)
Maak 3 & 4 blz. 297


Slide 10 - Tekstslide

Tussenklank in samenstellingen
1. tussen -s
2. tussen -en
3. tussen -e

Slide 11 - Tekstslide

Kies de juiste spelling. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Dorpstraat
B
Koninginnedag
C
Zonneschijn
D
Apetrots

Slide 12 - Quizvraag

1. tussen -s
  • Schrijf de –s- als je hem hoort.  

  • Begint het tweede deel van de samenstelling met een –s-, vervang dit woord dan door een ander woord uit een vergelijkbare samenstelling: dorpsstraat – dorpsplein, fabrieksstaal – fabriekshal.

Slide 13 - Tekstslide

Tussen -en
  • Schrijf in een samenstelling de tussen -en als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op –en heeft (en niet ook nog een meervoud op –s!): 

hond – honden dus hondenhok, 
maar groente - groenten - groentes dus groentesoep

Slide 14 - Tekstslide

Tussen -e
Schrijf een tussen - e in de volgende gevallen:
- Het eerste deel heeft alleen een meervoud op –s: parade – parades, paradepaard
- Het eerste deel heeft twee meervouden: groente – groenten/groentes, groentesoep
- Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwe – tarwemeel
- Het eerste deel verwijs naar een uniek exemplaar (maar één van): maneschijn, Koninginnedag, maar koninginnenkroon.
- Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: rijkelui, goedenacht, dwingeland
- Het woord wordt niet meer als samenstelling gezien: apetrots, schattebout, maar apenrots

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Kies de juiste spelling. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Staatschuld
B
Personeelchef
C
Berenpoot
D
Beresterk

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 2, 7 & 8 (blz. 299-300)

Slide 18 - Tekstslide