Herhaling H 1-11

Herhaling BPR
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Herhaling BPR

Slide 1 - Tekstslide

Het burgerlijk procesrecht is hier van toepassing
A
Jan moet voorkomen omdat hij in zijn auto door rood licht is gereden
B
de nieuwe laptop van Ans is kapot. Ans vordert in een procedure tegen de verkoper een nieuwe laptop
C
de gemeente weigert de vergunning voor de kermis. De kermis tekent bezwaar aan
D
Femke krijgt een boete omdat zij tijdens het fietsen haar mobiele telefoon gebruikt

Slide 2 - Quizvraag

Hoe wordt het procesrecht ook wel genoemd?
A
formeel recht
B
materieel recht
C
objectief recht
D
subjectief recht

Slide 3 - Quizvraag

Welke 2 partijen heb je bij de dagvaardingsprocedure?
A
Eiser en verweerder
B
Verzoeker en verweerder
C
Eiser en gedaagde
D
Verzoeker en gedaagde

Slide 4 - Quizvraag

Wat komt er na de dagvaarding?
A
Conclusie van repliek
B
Conclusie van dupliek
C
Comparitie
D
Conclusie van antwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de ambtelijke taken van een gerechtsdeurwaarder? Meerdere antwoorden zijn goed
A
Betekenen van exploten
B
Ten uitvoer leggen rechterlijke uitspraken
C
Conservatoir beslag leggen
D
Optreden als gemachtigde

Slide 6 - Quizvraag

Hoe heet het stuk waarmee de wederpartij verweer voert in een verzoekschriftprocedure?
A
Conclusie van verweer
B
Conclusie van repliek
C
Conclusie van dupliek
D
Verweerschrift

Slide 7 - Quizvraag

Hoe wordt het vonnis genoemd dat wordt verstrekt aan partijen, waarmee de eisende partij beslag kan laten leggen door een deurwaarder
A
De minuut
B
De expeditie
C
De grosse
D
Het arrest

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het vonnis heeft kracht van gewijsde?
A
Tegen de uitspraak staan geen gewone rechtsmiddelen meer open
B
Beiden partijen gaan in hoger beroep
C
Je kan alleen nog als partij naar de Hoge Raad
D
Dat betekent dat het vonnis ongeldig is.

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad?
A
Een tijdelijk vonnis
B
het vonnis kan gelijk ten uitvoer worden gelegd ondanks eventuele rechtsmiddelen
C
Een vonnis in kracht van gewijsde
D
Het ligt op voorraad bij de griffie

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor een vonnis wordt gewezen indien gedaagde niet komt opdagen tijdens de procedure
A
Tussenvonnis
B
Beschikking
C
verstekvonnis
D
een bekeuring

Slide 11 - Quizvraag

De Rechter geeft aan de eisende partij door dat hij met andere getuigen moet komen. Dit doet hij middels een?
A
Eind vonnis
B
Tussenvonnis
C
Grosse
D
Minuut

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de termijn voor verzet?
A
10 weken
B
4 weken
C
1 week
D
2 weken

Slide 13 - Quizvraag

Hoe wordt een verzetprocedure in gang gezet?
A
Door een verzoekschrift
B
Door een brief
C
Door een dagvaarding
D
Door een sms bericht

Slide 14 - Quizvraag

Hoe noem je een eisende partij in een hoger beroep procedure?
A
Appelrecreant
B
Geopposeerde
C
Appellant
D
Geïntimeerde

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de hoger beroep termijn na datum vonnis.
A
3 weken
B
10 weken
C
3 maanden
D
2 dagen

Slide 16 - Quizvraag

De regels voor absolute competentie geven aan

A
Welk onderdeel van de Rechtbank bevoegd is
B
hoeveel griffierecht partijen moeten betalen
C
in welke plaats de procedure wordt gevoerd

Slide 17 - Quizvraag

Hoe wordt een spoedprocedure ook genoemd?
A
Een zaak bij eerste aanleg
B
De bodemprocedure
C
Een kort geding
D
Een standaard procedure

Slide 18 - Quizvraag

Welke basisregel geldt in een dagvaardingsprocedure wat betreft de relatieve competentie?
A
woonplaats eiser
B
woonplaats gedaagde
C
alle rechtbanken zijn bevoegd

Slide 19 - Quizvraag

Een eis in reconventie is
A
een tegeneis van de gedaagde
B
een tegeneis van de eiser
C
het verweer van de gedaagde
D
het verweer van de eiser

Slide 20 - Quizvraag

Wat houdt het verschoningsrecht in?

Slide 21 - Open vraag

De rechter gelast een comparitie van partijen. Middels welk vonnis doet de rechter dit?
A
een eindvonnis
B
een tussenvonnis
C
een arrest
D
een beschikking

Slide 22 - Quizvraag

Wie brengt griffierechten in rekening?
A
De advocaat
B
De deurwaarder
C
De rechtbank
D
De officier van justitie

Slide 23 - Quizvraag

Otto en Ahmed hebben afgesproken dat Otto zijn auto verkoopt voor 1500 euro, levering binnen 3 dagen na betaling. Otto levert niet. De afspraken zijn op papier vastgelegd. Ahmed gaat procederen en wil de overeenkomst inbrengen. Hoe noem je dergelijk bewijsmiddel?
A
Een getuige
B
Een deskundige
C
Een onderhandse akte
D
Een authentieke akte

Slide 24 - Quizvraag

Welke bewijskracht heeft een notariële akte?
A
vrije bewijskracht
B
dwingende bewijskracht tussen partijen
C
dwingende bewijskracht tegen iedereen

Slide 25 - Quizvraag

Is de regeling van de absolute en relatieve competentie bij een verzoekschriftprocedure anders dan bij een dagvaardingsprocedure?
A
Ja, de regeling van de absolute competentie is hetzelfde, de regeling van de relatieve competentie wijkt af.
B
Ja, de regeling van de absolute competentie wijkt af, de regeling van de relatieve competentie is hetzelfde.
C
Ja, zowel de regeling van de absolute competentie als de regeling van de relatieve competentie wijkt af.
D
Nee, deze zijn precies hetzelfde.

Slide 26 - Quizvraag

Hoe moeten eiser en gedaagde bij een kort geding voor de voorzieningenrechter verschijnen?
A
Beiden moeten zich door een advocaat laten vertegenwoordigen.
B
Beiden mogen zowel in persoon als bij advocaat verschijnen.
C
De eiser kan in persoon of bij advocaat verschijnen; de gedaagde moet via zijn advocaat in het geding verschijnen.
D
De eiser moet via zijn advocaat in het geding verschijnen; de gedaagde kan in persoon of bij advocaat in het geding verschijnen.

Slide 27 - Quizvraag

Hoe wordt een rechterlijke plaatsopneming genoemd?
A
descente
B
deskundigenbericht
C
grosse
D
dageraad

Slide 28 - Quizvraag