TL H2.2 Beleggen KB H2.3 Sparen en beleggen deel 2

TL H2.2 Beleggen KB H2.3 Sparen en beleggen deel 2
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

TL H2.2 Beleggen KB H2.3 Sparen en beleggen deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Je weet wat het verschilt tussen nominale rente en reële rente is.
  • Je weet hoe je de reële rente kunt berekenen.
  • Je weet wat beleggen is, welke opties daarvoor zijn en wat rendement betekent. 

Slide 2 - Tekstslide

Het behouden van waarde in je geld 
  • Mensen met veel geld hebben een probleem.
  • Wat is dat probleem?
  • Inflatie.
  • Door inflatie word hun vermogen (stapel met geld) elk jaar minder waard.  
  • Als ze niks met het geld doen kan je er namelijk elk jaar steeds minder van kopen dus om de waarde van je geld te behouden moet die stapel geld wel elk jaar groeien.
  • Rijke mensen kunnen een paar dingen doen om hun waarde van het geld te houden. 

Slide 3 - Tekstslide

Optie 1 sparen
  • Geld op een spaarrekening zetten waarbij je samengestelde rente krijgt. 
  • Je kan je geld voor bijvoorbeeld 10 jaar vast zetten. Je krijgt dan een veel hogere rente voor je spaargeld, dan wanneer je het geld op een normale spaarrekening zet. 
  • Je kan nu 4% rente per jaar krijgen als jij je geld vast zet voor 10 jaar. Je kan er dan 10 jaar lang niet bij, maar krijgt dus wel elk jaar 4%.
  • Gemiddeld is de inflatie 2% dus elk jaar word je vermogen dan wel meer waard. 
  • Als je het geld op een normale spaarrekening zet krijg je maar 1,7% rente.
  • Om te bepalen of het uit kan om je geld op een spaarrekening te zetten moet je de reële rente uitrekenen.
  • De reële rente is de rente die je ontvangt min de inflatie.
  • Dus de formule voor de reële rente is: Nominale rente - inflatie
  • De nominale rente is de rente die je van de bank krijgt. Dus bijvoorbeeld 1,7% 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeldvraag 1
Je krijgt 1,7% rente dit jaar voor je spaargeld. De inflatie is 0,8% wat is de reële rente.
Formule : Nominale rente - inflatie

Slide 5 - Open vraag

Optie 2 beleggen 
  • Mensen die veel geld hebben en risico durven te nemen (of geen andere keuze hebben door lage rentes) beleggen hun geld in aandelen, obligaties, goud en/of gebouwen.
  • Het geld wat je met beleggen verdient heet rendement. 
  • Het risico met beleggen is dat je verlies kan maken, maar het kan ook ze wezen dat je veel meer rendement behaalt dan de rente is op een spaarrekening. Sommige ,mensen halen 10% rendement per jaar met aandelen. 

Slide 6 - Tekstslide

Beleggen in aandelen 
  • Je koopt een aandeel. (dus klein stukje van een bedrijf) 
  • Je hebt twee soorten aandelen.
  • Groeiaandelen: Deze aandelen keren geen dividend uit en de hoop is dat het bedrijf waar je aandelen van hebt gekocht gaat groeien en hierdoor je aandeel meer waard is. Deze kun je dan later voor meer geld verkopen.
  • Dividendaandelen: Deze aandelen keren dividend uit. Dit is een stukje van de winst van het bedrijf waar je aandelen van hebt gekocht. Je krijgt dus elk  wat dividend, als het bedrijf veel winst maakt kun je soms 5-10% rendement behalen via dividend. 
  • Voordeel van aandelen: Je kan er veel geld mee verdienen zonder er veel werk van te hebben.
  • Nadeel: Je kan er veel geld mee verliezen (en veel mensen verliezen ook geld met aandelen).

Slide 7 - Tekstslide

Beleggen in obligaties 
  • Je kan ook obligaties uitschrijven.
  • Dit betekent dat je geld uitleent aan bedrijven of de overheid. De obligatie (dus lening) loopt voor bepaald aantal jaren en je krijgt hiervoor een vaste rente. De rente veranderd dus niet zolang de lening loopt. 
  • Voordeel: De rente van de obligaties is vaak hoger dan die van een spaarrekening
  • Nadeel: Als het bedrijf waar je geld aan uitleent failliet gaat heb je kans dat je het geleende geld niet terug krijgt. 
  • De rente voor obligaties is nu tussen de 5%-6,5%

Slide 8 - Tekstslide

Beleggen in huizen
  • Je koopt een extra woning met als doel om die te verhuren.
  • Vaak verdienen mensen meer geld aan vakantiewoningen, maar die huizen zijn per m2 duurder en hier heb je ook meer werk van. Je moet die huizen namelijk bij elke wissel schoon aanleveren. 
  • Nadeel van deze vorm van beleggen is dat het veel tijd kost, omdat je nu huurbaas moet spelen. 
  • Voordeel tot voorkort kon je er elk jaar een goed rendement op halen. 
  • Tegenwoordig word beleggen in gebouwen onaantrekkelijk gemaakt door de overheid omdat ze de belasting voor tweede-huizen hoog hebben gemaakt, zodat beleggers hun vastgoed gaan verkopen. 

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
  • TL: Maak opgave 7 t/m 9 van H2.2 (blz.49) + Opgave 12, & 13 van H2 rekenen (blz.65)
  • KB:  Maak opgave 3 t/m 9 van H2.3 (blz.50 t/m blz.52) 
  • KB Krijgt nog een vervolg uitleg over H2.3.
  • Je kan hier werken of in lokaal 6.  

Slide 10 - Tekstslide

Waarom sparen mensen geld? 
  • Ze rente over hun spaargeld kunnen krijgen. (Nu bijna niet meer :’(        )
  • Ze iets duurs willen kopen (zonder geld te lenen).
  • Ze onverwachtse kosten willen opvangen ( uit voorzorg)

Slide 11 - Tekstslide

Als je geld spaart krijg je rente, als je geld leent betaal je rente. Hoe hoog die rente is hangt af van:
  • Het rentepercentage (die is nu iets van 2% tot 3,5% 
  • De hoogte van het spaarbedrag.
  • De tijd dat het geld op de spaarrekening staat.
  • Waarom is het nu niet verstandig om veel geld te sparen voor rente? 
  • De inflatie is veel hoger dan de rente.

Slide 12 - Tekstslide

Spaardeposito 
  • Als je het geld vast zet op een spaardeposito dan spreek je af dat je bijvoorbeeld 5 jaar niet bij je spaargeld kan. Voordeel hiervan is dat je elk jaar een vaste rente krijgt en deze rente hoger is dan bij een reguliere spaarrekening.
  • Je kan via de volgende formule uitrekenen hoeveel rente je krijgt van een spaardeposito. 
  • Formule: Spaarbedrag : 100 x rentepercentage x aantal jaren 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeldsom:
Je hebt in 2008 €5.000,00 op de spaardeposito staan. Je krijgt hierover een rente van 2,2%. Hoeveel euro rente krijg je in 3 jaar tijd als het rente percentage gelijk blijft? (rond af met 2 cijfers achter de komma)
Formule: Spaarbedrag : 100 x rentepercentage x aantal jaren

Slide 14 - Open vraag

Uitwerking voorbeeldvraag
  • Je hebt in 2008 €5.000,00 op de spaarrekening. Je krijgt hierover een enkelvoudige rente van 2,2%. Hoeveel euro rente krijg je in 3 jaar tijd als het rente percentage gelijk blijft?
  • Formule: Spaarbedrag : 100 x rentepercentage x aantal jaren 
  • 5.000 : 100 x 2,2= €110,00 euro rente per jaar.
  • €110,00x 3=€330,00 rente in 3 jaar.  

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
  • TL: Maak opgave 7 t/m 9 van H2.2 (blz.49) + Opgave 12, & 13 van H2 rekenen (blz.65)
  • KB:  Maak opgave 3 t/m 9 van H2.3 (blz.50 t/m blz.52)
  • Je kan hier werken of in lokaal 6.  

Slide 16 - Tekstslide