Hfd. 4 §1 Kracht en soorten beweging

Programma en lesdoelen
  • Wat hebben we vorige les gedaan?
  • Huiswerkbespreking 10 vragen per lesuur, ongeveer 20 vragen per blokuur 
  • Lesdoelen vandaag:
  • oppervlakte methode
  • Wat betekent Resultante/resulterende kracht/somkracht/Nettokracht ?
  • het verband tussen resulterende kracht en bewegingssoorten

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Programma en lesdoelen
  • Wat hebben we vorige les gedaan?
  • Huiswerkbespreking 10 vragen per lesuur, ongeveer 20 vragen per blokuur 
  • Lesdoelen vandaag:
  • oppervlakte methode
  • Wat betekent Resultante/resulterende kracht/somkracht/Nettokracht ?
  • het verband tussen resulterende kracht en bewegingssoorten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Km/h naar m/s
1375 km/h, hoeveel meter legt Felix dan af per seconde?

Daar is een hele simpele
regel voor:
1375 km/h : 3,6 = 381,94 m/s

Slide 4 - Tekstslide

Oppervlaktemethode
Uit (v,t)-diagram kun je de afgelgde afstand bepalen;  Daarbij kun je 

v=tss=vt

Slide 5 - Tekstslide

Resulterende kracht
De Resulterende kracht is de optelsom van alle krachten. Resultante kracht wordt ook wel nettokracht of somkracht genoemd. 

Slide 6 - Tekstslide

Nettokracht / Resulterende kracht/ Resultante / 
Totale kracht

Slide 7 - Tekstslide

Resultante/nettokracht
=> Nettokracht werkt in de bewegingsrichting >> versnelde beweging 

=> Nettokracht is 0 N>> eenparige beweging 

=> Nettokracht werkt tegen de bewegingsrichting in
vertraagde beweging 

Slide 8 - Tekstslide

 Nettokracht  
Nettokracht is alle krachten bij elkaar, en wat er dan over blijft.
Nettokracht beïnvloed de snelheid.
Nettokracht = 0N = stilstaand of eenparige beweging.
Nettokracht is groter dan 0N, beweging is versneld.
(Ookwel: nettokracht is met de beweging mee)
Nettokracht is kleiner dan 0N, beweging is vertraagd.
(Ookwel: nettokracht is tegen de richting in)
Nettokracht optellen als zelfde kant op is, en aftrekken als het andere kant op is.
Fnetto(N),Fres(N)

Slide 9 - Tekstslide

Eenparig versneld/vertraagd
Om een voorwerp in beweging te krijgen, is er dus een kracht nodig. Er moet altijd een Nettokracht groter (versnelling) of kleiner (vertraging) dan 0 Newton zijn! Als je op de onderstaande link klikt, kun je experimenteren met krachten en bewegingen.

Slide 10 - Tekstslide

Blz. 114 voorbeeld uit boek: Stefan maakt een parachutesprong uit een vliegtuig. Van de eerste 20 s is een (v,t)-diagram gemaakt (figuur 4). Er zijn vier perioden te onderscheiden: I, II, III en IV. Vergelijk de figuur met de figuur uit het boek. Beantwoord daarna de vraag op de volgende dia.
Welke krachten werken op Stefan?

Slide 11 - Tekstslide

9. Gebruik de schets die je hebt overgenomen om onderstaande tabel in te vullen.
Neem de tabel over en vul in. Maak een foto en lever deze bij de volgende dia in.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag 
maak huiswerk sommen: 1 t/m 12  blz. 115 en 116

Slide 13 - Tekstslide

11. Tijdens het fietsen werkt de zwaartekracht op jou en je fiets samen.

Welke kracht oefent de weg uit op je fiets?

A
De rolweerstand
B
De normaalkracht
C
De luchtweerstand
D
Geen van allen.

Slide 14 - Quizvraag

10. Je fietst met een snelheid die niet verandert in een rechte lijn over een weg.

Wat weet je van de resultante op jou en je fiets samen?
A
de resultante is groter dan 0, gaat met de bewegingsrichting mee
B
de resultante is gelijk aan 0
C
de resultante is kleiner dan 0, gaat tegen de bewegingsrichting in.
D
te weinig informatie, geen antwoord kunnen geven

Slide 15 - Quizvraag

Alleen voor Atheneum:

13. Van welke factoren hangt de luchtweerstandskracht af?

Slide 16 - Open vraag

12. Als je een noodstop moet maken, trek je zo hard aan je remmen dat je banden gaan slippen.

Welke andere krachten, naast zwaartekracht en normaalkracht, werken er dan op jou en je fiets samen?

A
Luchtweerstand en schuifweerstand.
B
Schuifweerstand en rolweerstand.
C
Rolweerstand en bandweerstand
D
Geen van de antwoorden is juist.

Slide 17 - Quizvraag

Reken om!

180 km/h = .. m/s
A
55,5 km/h
B
49,9 m/s
C
50 m/s
D
50 km/h

Slide 18 - Quizvraag

Reken om!

0,25 m/s = ... km/h
A
0,9 km/h
B
0,9 m/s
C
1,0 m/s
D
0,99 m/s

Slide 19 - Quizvraag

Welke gaat sneller?
A
12 km/h
B
12 m/s
C
Even snel
D
Dat kan je niet zeggen

Slide 20 - Quizvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 21 - Open vraag