Terminologie verhaalanalyse H4

Verhaalanalyse
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verhaalanalyse

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Samen 'Niks tegen Kees zeggen' lezen
  • Begrippen tijd + koppelen aan kort verhaal
  • Begrippen ruimte + koppelen aan kort verhaal
  • Begrippen vertelwijze + koppelen aan kort verhaal
  • Begrippen motieven en thema + koppelen aan kort verhaal
  • Begrippen personages en titel + koppelen aan kort verhaal

Slide 2 - Tekstslide

'Niks tegen Kees zeggen'
Lezen!
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Tijd
verteltijd: De tijdsduur die het lezen van het verhaal/boek in beslag neemt (bijv. 5 uur).
vertelde tijd: De tijdsduur die in het verhaal/boek beschreven wordt (bijv. 25 jaar).

chronologisch: De gebeurtenissen worden van begin tot eind in logische tijdsvolgorde beschreven.
niet-chronologisch: De logische tijdsvolgorde van het verhaal wordt onderbroken door één of meer passages die de lezer in een andere tijd verplaatsen.

flashback: Verhaalfragment van enige omvang dat terugverwijst naar iets wat eerder in de tijd heeft plaatsgevonden.
terugwijzing: Heel kort stukje tekst dat verwijst naar het verleden.
vooruitwijzing: Heel kort stukje tekst dat verwijst naar de toekomst.


in medias res: Het verhaal begint midden in de handeling.
inleiding: Het verhaal begint met een introductie van personages/verhaalsituatie.
open einde: De afloop van het verhaal laat diverse mogelijkheden open.
gesloten einde: Het verhaal heeft een duidelijke, eenduidige afloop.


Slide 4 - Tekstslide

Is het verhaal 'Niks tegen Kees zeggen' chronologisch?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Leg uit wat de verteltijd en de vertelde tijd in 'Niks tegen Kees zeggen' is.

Slide 6 - Open vraag

Het verhaal 'Niks tegen Kees zeggen' begint in medias res.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Het verhaal 'Niks tegen Kees zeggen' heeft een gesloten einde.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Ruimte
Topografische ruimte: De plaats/het land waar het verhaal zich afspeelt.
Historische tijd: Jaar/periode waarin het verhaal zich afspeelt.
Klimatologische omstandigheden: Weersgesteldheid die overeen kan komen of kan contrasteren met de aard van de gebeurtenissen (parallel – contrast). 








Slide 9 - Tekstslide

Omschrijf de topografische ruimte van het verhaal 'Niks tegen Kees zeggen'.

Slide 10 - Open vraag

Vertelwijze
Ik-verteller: Het verhaal wordt in de ik-vorm verteld door één van de personages in het verhaal.
Personale verteller: Het verhaal wordt in de hij/zij- vorm verteld door één van de personages.
Alwetende verteller: Vertelinstantie die boven het verhaal staat en in alle personages kan kruipen en ook in verleden en toekomst kan kijken.
Meervoudig perspectief: Het verhaal wordt afwisselend door verschillende verhaalfiguren verteld; dit kan zowel in de ik-vorm als personaal zijn. 












Slide 11 - Tekstslide

Welk perspectief herken je in 'Niks tegen Kees zeggen'?
A
Ik-verteller
B
Personale verteller
C
Alwetende verteller
D
Meervoudig perspectief

Slide 12 - Quizvraag

Motieven en thema
Verhaalmotief: Een groep bij elkaar horende gebeurtenissen in het verhaal (bijv. de gesprekken tussen de man en de vrouw).
Abstract motief: Vertaling in abstracte termen van de verhaalmotieven (bijv. onbegrip / relatiecrisis).
Grondmotief/thema: Een samenvatting in één volledige zin van alle abstracte motieven, waardoor de eigenlijke betekenis van het verhaal duidelijk wordt.








Slide 13 - Tekstslide

Beschrijf een verhaalmotief, abstract motief en grondmotief uit het verhaal 'Niks tegen Kees zeggen'.

Slide 14 - Open vraag

Personages en titel
Round characters: Verhaalfiguren die zo volledig mogelijk beschreven worden, meerdere karaktertrekken hebben en doorgaans ook een persoonlijke ontwikkeling doormaken.
Flat characters: Verhaalfiguren die altijd op dezelfde manier reageren. Ze bezitten meestal maar één typerende karaktertrek.
Titel: Een titel kan verwijzen naar de hoofdpersoon, iets zeggen over het onderwerp van het boek/verhaal of verwijzen naar “de diepere bedoeling” van het boek. De titel kan vaak helpen bij het bepalen van het grondmotief. 









Slide 15 - Tekstslide

Wie is het flat character in het verhaal 'Niks tegen Kees zeggen'?
A
Mevrouw Van Dam
B
de man

Slide 16 - Quizvraag

Leg uit wat de titel 'Niks tegen Kees zeggen' met het verhaal te maken heeft.

Slide 17 - Open vraag