Formatieve toets afweer vwo6

Formatieve toets
H5: AFWEER

vwo6
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formatieve toets
H5: AFWEER

vwo6

Slide 1 - Tekstslide

Fagocytose door granulocyten is een voorbeeld van specifieke afweer
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Na een bacteriële infectie wordt het complementsysteem geactiveerd. Welke reactie is NIET het gevolg van deze activatie?
A
cytokinen komen vrij waardoor chemotaxis van leukocyten ontstaat
B
fagocytose door macrofagen via opsonisatie van de bacterie
C
lysis van de bacterie door perforerende complementeiwitten
D
complementeiwitten breken de eiwitten van de bacterie af

Slide 3 - Quizvraag

Verkoudheid kan worden veroorzaakt door verschillende virussen. Wanneer iemand is genezen, kan hij kort daarna weer verkouden worden als gevolg van een nieuwe virusinfectie. 

Twee beweringen......

Slide 4 - Tekstslide

Bewering 1: De antistof die tegen het eerste verkoudheidsvirus is gemaakt, biedt geen bescherming tegen een ander verkoudheidsvirus.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Bewering 2: Er is alleen antistof tegen een verkoudheidsvirus in het lichaam aanwezig,
zolang het virus in het lichaam actief is.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

T-cellen ontstaan in (1)
T-cellen ontwikkelen zich in (2)
A
(1) beenmerg (2) beenmerg
B
(1) beenmerg (2) thymus
C
(1) milt (2) lymfeknopen
D
(1) milt (2) thymus

Slide 7 - Quizvraag

Welke witte bloedcellen vallen onder de cellulaire afweer?
A
B-cellen en plasmacellen
B
Th-cellen en Tc-cellen
C
macrofagen en T-cellen, complementsysteem
D
B-cellen, plasmacellen en T-cellen

Slide 8 - Quizvraag

Waar kunnen cytotoxische T-cellen aanwezig zijn?
A
bloed
B
weefselvloeistof
C
lymfe, weefselvloeistof
D
bloed, lymfe, weefselvloeistof

Slide 9 - Quizvraag

Nood bloedtransfusie: wat levert weinig gevaar op voor ontvanger (er wordt een kleine hoeveelheid bloed gegeven)?
1-donor AB, ontvanger A 2-donor O, ontvanger B
3-donor A, ontvanger AB 4-donor A, ontvanger O
A
1, 4
B
2, 3
C
2, 3, 4
D
1, 2, 3, 4

Slide 10 - Quizvraag

Als je wordt gebeten door de zwarte mamba, moet je zo snel mogelijk een
antiserum toegediend krijgen. 
Antiserum wordt verkregen uit dieren, vaak paarden,
die geïmmuniseerd zijn door een injectie met het slangengif.

Nadat je antiserum toegediend hebt gekregen,
kan echter een allergische
 reactie ontstaan.

Slide 11 - Tekstslide

1 activatie van cytotoxische T-cellen
2 productie van histamine
3 afgifte van mediatoren

Welke van deze processen kan / kunnen betrokken zijn bij het
ontstaan van een allergische reactie?
A
3
B
1 en 2
C
2 en 3
D
1 en 2 en 3

Slide 12 - Quizvraag

Veel astmapatiënten zijn overgevoelig voor bepaalde antigenen die bij inademing in de bronchiën komen en daar een allergische reactie veroorzaken. Zo een astma-aanval wordt gekenmerkt door benauwdheid en kortademigheid, veroorzaakt door een krampachtig samentrekken van spieren in de wand van de bronchiën. De antigenen brengen in bepaalde cellen in de slijmlaag van de luchtwegen de productie van een antistof type Ig-E op gang. Deze antistof sensibiliseert in de wand van de bronchiën mestcellen, die reageren door bepaalde stoffen af te geven. Deze stoffen veroorzaken, onder andere via het zenuwstelsel, het optreden van spiercontracties in de wand van de luchtpijpvertakkingen.

Slide 13 - Tekstslide

* Hoort de productie van Ig-E tot de aspecifieke
en/of tot de specifieke afweer?

* Welke cellen produceren deze antistof?
A
* aspecifiek * rijpe B-lymfocyten
B
* aspecifiek * T-lymfocyten
C
* specifiek * rijpe B-lymfocyten
D
* specifiek * T-lymfocyten

Slide 14 - Quizvraag

Reactie op een virusinfectie

Slide 15 - Tekstslide

Hoe ontstaat er lysis van de geïnfecteerde cel?

Slide 16 - Open vraag

Reactie op een virusinfectie

Slide 17 - Tekstslide

De geïnfecteerde cel is in de afbeelding een APC. Noem 2 verschillen indien een macrofaag
fungeert als een APC.
A
Als de macrofaag een APC is dan is er een MHC-II eiwit en een CD4 koppelingseiwit
B
Als de macrofaag een APC is dan is er een MHC-II eiwit en een CD8 koppelingseiwit
C
Als de macrofaag een APC is dan is er een MHC-I eiwit en een CD4 koppelingseiwit
D
Als de macrofaag een APC is dan is er een MHC-I eiwit en een CD8 koppelingseiwit

Slide 18 - Quizvraag

HZPG=
hemolytische ziekte bij pasgeborenen.

Bij HZPG worden rode bloedcellen van het kind afgebroken doordat de moeder antistoffen heeft gevormd tegen antigenen in de membraan van de rode bloedcellen van het kind.



Welke bewering is juist?

Slide 19 - Tekstslide

Welke bewering is juist?
Noem alleen het nummer

Slide 20 - Open vraag

Kind 2 uit tabel 2 heeft een infectie gehad waardoor 
zijn beide nieren niet meer functioneren. 
Hij kan een donornier krijgen van één van zijn familieleden.
Welk familielid komt voor hem het minst in aanmerking om als donor van een nier te dienen?

Slide 21 - Tekstslide

Welk familielid komt voor hem het minst in aanmerking om als donor van een nier te dienen?

Slide 22 - Open vraag