1.5 Allemaal anders

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Nodig voor fotosynthese

Wordt geproduceerd bij fotosynthese

Licht

Water

Koolstofdioxide

Zuurstof

Glucose

Opdracht 4 bs 4

1.5 Allemaal anders

1.5: Allemaal anders

• Je kunt aanpassingen bij planten beschrijven
• Je kunt aanpassingen bij dieren beschrijven

Overleven

Wat heb je nodig om te kunnen overleven? (4 V's)

• Voedsel
• Verdediging tegen/aanpassing aan omgeving
• Ontkomen aan vijanden/voortbewegen
• Voortplanten

Allemaal anders

Alle organismen hebben aanpassingen aan hun leefwijze en leefomgeving

hierdoor 

Allemaal anders

Leefomgeving

Planten op het land moeten zich beschermen tegen uitdroging

Allemaal anders

Leefomgeving

Planten in het water hebben weinig stevige delen

Ze groeien in bovenste deel van het water, omdat ze licht nodig hebben

Aanpassing bij planten

Planten verdedigen zich

Planten hebben aanpassingen om zich te verdedigen

• Stekels
• Brandharen
• Cafeïne (verlamt insecten)

Allemaal anders

Leefomgeving

Dieren die in het water leven zijn hierop aangepast. 

Ze zijn allemaal gestroomlijnd.

Allemaal anders

Voeden

Alle dieren hebben aanpassingen aan hun voedsel

Allemaal anders

Voeden

Vogels hebben verschillende snavels, aangepast aan het voedsel dat ze eten.

Allemaal anders

Verdedigen

Ook dieren verdedigen zich, bijvoorbeeld door:

- stekels

- schutkleuren

- gif

- pantser

- gevaarlijk lijken

Allemaal anders

Voortbewegen 

De manier van lopen is een aanpassing aan de ondergrond waarop het dier leeft

Allemaal anders

Voortbewegen 

Zoolgangers: lopen op hele voetzool

Teengangers: lopen op hun tenen

Topgangers: lopen op toppen van hun tenen (ook wel hoefgangers)

Allemaal anders 

Begrippen: 

aanpassingen

aanpassingen bij planten - uitdroging

aanpassingen bij dieren - 

gestroomlijnd/verschillende snavels/verschil in lopen

Hiernaast zie je een poolvos.
Wat is GEEN aanpassing aan de omgeving van de poolvos?

Bio leerdoel 42

1. kleur vacht valt niet op in de omgeving
2. hij kan heel erg goed sluipen
3. zachte vacht zorgt voor warmte
4. kleine oren daardoor minder verlies van warmte

Een plant kan zich aanpassen aan de omgeving. Als een plant in de schaduw staat, dan maakt hij zijn stengel zo lang mogelijk. Op die manier probeert de plant uit de schaduw te komen.
Welke twee levenskenmerken zijn daarbij betrokken?

1. Groeien en voortplanten.
2. waarnemen en voortplanten
3. Voortplanten en waarnemen.
4. Waarnemen en groeien.

Planten en dieren hebben aanpassingen die helpen te overleven in hun omstandigheden.

Kies de bewering die NIET klopt.

1. Een cactus heeft een dikke stengel om vocht op te slaan
2. Een kat heeft lange nagels om mee te kunnen klimmen
3. Een boom heeft diepe wortels om stevig te staan
4. Een mens heeft grote hoektanden om vlees te verscheuren

Camouflage van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving

1. Waar
2. Niet waar

Er zijn verschillende manieren waarop dieren warmte kwijt raken.

Welke aanpassing heeft de olifant om af te koelen?

1. Luchtstroom
2. Zomervacht
3. Grote oren
4. Dikke vetlaag

Wat is zijn aanpassingen bij planten om uitdroging te voorkomen?

1. Grote, platte bladeren
2. Kleine, dikke bladeren
3. een klein wortelstelsel
4. een groot wortelstelsel

Welke aanpassing heeft een bramenplant?

1. stekels
2. brandharen
3. gifstof
4. gifstekel

Afsluiting

Leerdoelen:

• Je kunt voorbeelden geven van aanpassingen die organismen doen om te leven.
• Aanpassingen voor: leefomgeving, voeden, voortbewegen en verdedigen

Maken opdracht: 1 t/m 8

Huiswerk

maken opdracht: 1 t/m 8

Kijk je huiswerk na en oefen de flitskaarten en maak Test Jezelf.