5 juni Grammaticalessen/-oefeningen 2

5 juni Grammaticalessen/-oefeningen 2
Havo 2 periode 5 
week 35 2e les: 5 juni

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

5 juni Grammaticalessen/-oefeningen 2
Havo 2 periode 5 
week 35 2e les: 5 juni

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2a
Lezen: eigen boek 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel 
Grammatica 
~pauze~
Zelfstandig werken 
Afsluiting


timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 143 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk check✓
Opdracht 1.3 zijn-betekenissen en doen-betekenissen
  Klassikaal bespreking: 
* Lees de zin. Noem de zijn-/doen-betekenissen die je in de kantlijn heb geschreven. 
Starten bij: 
Dan moet ze vlug instappen, want papa start de motor. 
*Ze doet instappen. *Instappen is vlug. * Papa doet starten. 

(Iemand nog 1.3a gemaakt??)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies









Volgende les 10 juni
:
vervolg grammaticalessen
 Huiswerk 10 juni:
  • lees en maak opdracht 1.5 en 1.6. 


Lezen voor dinsdag (10 juni)
  • H2A: 30/40 blz. eigen leesboek
  • H2B: lezen t/m blz. 186. Post-it bij fragment waar je een mening hebt over de actie van een personage.  




voor in de agenda: 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel grammaticalessen




Je krijgt inzicht in de betekenis van zinnen. 
Je doet ervaring op over een grammaticaal onderwerp. 
Je weet het verschil tussen zijn-betekenissen en doen-betekenissen. 
Je kunt uitleggen wat de zin betekent 
aan de hand van grammaticale woorden. 
Je weet hoe degene of datgene heet die iets is of doet. 
Je weet hoe degene of datgene heet die iets ondergaat. 
Je weet hoe degene heet die iets ontvangt. 
Je kunt een zin beredeneren door vorm en betekenis en door de context: 
Je kunt uitleggen hoe een zin in elkaar zit. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht: 

Maak van deze zijn-betekenissen en doen-betekenissen een goed lopende tekst. 
wandelen is in bos 
Tom doet horen
Kim en Tom doen wandelen
bos is donker 
geritsel is vreemd
Kim doet schrikken
Kim en Tom doen zien
zwijn is groot

Slide 9 - Tekstslide

Denk aan hoofdletters en leestekens. 
De tekst moet als een logisch verhaaltje te lezen zijn. Je moet de betekenissen in de genoemde volgorde verwerken. 

Tip: maak je tekst levendig door het toevoegen van verbindingswoordjes als toen, dus, want, maar of 
woordjes als opeens, nog, al 
én door het toevoegen van hulpwoordjes als willen, kunnen, hebben. 
Startopdracht: 

Kim en Tom wandelen in het bos. In het bos is het erg donker. 
Opeens hoort Tom een vreemd geritsel. Kim schrikt ervan. 
Kim en Tom zien tussen de struiken vandaan een groot zwijn wegrennen. 
wandelen is in bos 
Tom doet horen
Kim en Tom doen wandelen
bos is donker 
geritsel is vreemd
Kim doet schrikken
Kim en Tom doen zien
zwijn is groot

Slide 10 - Tekstslide

Denk aan hoofdletters en leestekens. 
De tekst moet als een logisch verhaaltje te lezen zijn. Je moet de betekenissen in de genoemde volgorde verwerken. 

Tip: maak je tekst levendig door het toevoegen van verbindingswoordjes als toen, dus, want, maar of 
woordjes als opeens, nog, al 
én door het toevoegen van hulpwoordjes als willen, kunnen, hebben. 
Woordgroepen (1)
Vul de zinnen aan die worden voorgelezen. 
Je moet (snel) aanvullen met één van de woorden uit de voorgelezen zin. 
Voorbeeld: 
Een oranje bloem is een soort van ........ ? 
Zitten op een stoel is een soort van .......? 
bsa: zie notities

Slide 11 - Tekstslide

Je broodjes smeren is een soort van ....smeren. 
Een dikke boom is een soort van ....boom. 
Mooie liedjes zingen is een soort van ...zingen
Heel erg vervelend is een soort van ...vervelend
Wachten op de bus is een soort van ...wachten 
In de tuin is een soort van ...in
Geweldig moe van het feest is een soort van ...moe
Iemand feliciteren met zijn verjaardag is een soort van ...feliciteren

Woordgroepen (2)
Je broodjes smeren is een soort van ....
Een dikke boom is een soort van ....
Mooie liedjes zingen is een soort van ...
Heel erg vervelend is een soort van ...
Wachten op de bus is een soort van ...
In de tuin is een soort van ...
Geweldig moe van het feest is een soort van ...
Iemand feliciteren met zijn verjaardag is een soort van ...
bsa: zie notities

Slide 12 - Tekstslide

Je broodjes smeren is een soort van ....smeren. 
Een dikke boom is een soort van ....boom. 
Mooie liedjes zingen is een soort van ...zingen
Heel erg vervelend is een soort van ...vervelend
Wachten op de bus is een soort van ...wachten 
In de tuin is een soort van ...in
Geweldig moe van het feest is een soort van ...moe
Iemand feliciteren met zijn verjaardag is een soort van ...feliciteren

Woordgroepen (3) : gaat het om 
een zijn-kern of doen-kern ? 
Je broodjes smeren -> doen-kern (je doet smeren)
Een dikke boom -> zijn-kern (boom is dik) 
Mooie liedjes zingen ->
Heel erg vervelend ->
Wachten op de bus ->
In de tuin ->
Geweldig moe van het feest ->
Iemand feliciteren met zijn verjaardag ->

Slide 13 - Tekstslide

..zingen DOEN-KERN
 ...vervelend ZIJN-KERN
 ...wachten DOEN-KERN
 ...in ZIJN-KERN
..moe ZIJN-KERN
..feliciteren DOEN-KERN

De kern van een woordgroep of 
van een zin
> belangrijkste van een woordgroep (stukje van een zin die bij elkaar hoort) of van een zin. 
> stel de vraag: Gaat het om een zijn-kern of doen-kern

> zijn-betekenis hangt samen met een naamwoordelijk woordsoort (bijv. een bijvoeglijk naamwoord)  De boom is dik. Je bent moe.
> doen-betekenis hangt samen met een werkwoordelijk woordsoort (een werkwoord die actie aangeeft). Je broodje smeren. Liedjes zingen

Slide 14 - Tekstslide

Huilen moet 1 rol krijgen: iemand die huilt. 
Arresteren moet 2 rollen krijgen: iemand die het doet en iemand die het ondergaat. 
Overhandigen moet 3 rollen krijgen: iemand die het doet, iets dat het ondergaat en iemand die ontvangt. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 1.5 Sommige zinnen hebben als kern wat iets of iemand doet
andere zinnen hebben als kern wat iets of iemand is. Verdeel de kaartjes. 
Onderstreep de kern van elk woordgroep. Wat valt je op?
timer
5:00
Die boom lijkt best wel dik. 
Hij blijkt heel erg vervelend te zijn. 
Deze bloem is oranje. 
Hij moet wachten op de bus. 
Kun je lekker zitten op die stoel? 
Jij kan mooie liedjes zingen. 
Ik ben geweldig moe van het feest. 
Mijn tante zou mij feliciteren met mijn verjaardag. 
Wil jij misschien de broodjes smeren

Slide 15 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 1.5 
timer
5:00
Naamwoordelijk woordsoort onderstreept
Werkwoordelijk woordsoort  onderstreept. 
Die boom lijkt best wel dik
Hij moet wachten op de bus. 
Hij blijkt heel erg vervelend te zijn. 
Kun je lekker zitten op die stoel? 
Ik ben geweldig moe van het feest. 
Mijn tante zou mij feliciteren met mijn verjaardag. 
Deze bloem is oranje
Jij kan mooie liedjes zingen
Wil jij misschien de broodjes smeren? 

Slide 16 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
~pauze~
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Maak opdracht 1.6 Je mag samenwerken. 

Onderstreep met rood: doen-kern
Onderstreep met blauw: zijn-kern.
Onderstreep met potlood: alle andere ww en bijbehorende woordjes, zoals "te" of "aan het"

timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde 
> Bij zinnen met een doen-kern is het kernwoord een  werkwoord (die een actie/handeling aangeeft: - wat zegt het over het onderwerp?- 
Papa gaat lekker slapen.
   In deze zinnen zit dus een werkwoordelijke gezegde. 

> Bij zinnen met een zijn-kern is het kernwoord een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoordelijk : -wat zegt het over het onderwerp?-  
De meloen is vies. De auto is een wrak.
 In deze zitten zit dus een naamwoordelijk gezegde. 

Slide 19 - Tekstslide

Huilen moet 1 rol krijgen: iemand die huilt. 
Arresteren moet 2 rollen krijgen: iemand die het doet en iemand die het ondergaat. 
Overhandigen moet 3 rollen krijgen: iemand die het doet, iets dat het ondergaat en iemand die ontvangt. 
Hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden
Hulpwerkwoorden: geven aan wanneer iets gebeurt, op welke manier iets gebeurt of hoe waarschijnlijk het is dat iets gebeurt. Zij 'helpen' het zelfstandig werkwoord. 
Papa gaat lekker slapen. Kernwoord = slapen. ->ww; actie, papa doet slapen. 
                                                     werkwoordelijk gezegde: gaat slapen
Koppelwerkwoorden: 'koppelen' het onderwerp aan het naamwoord. 
De meloen is vies geworden: kernwoord = vies -> bijv. naamwoord
                                                       naamwoordelijk gezegde: is [vies] geworden.

Slide 20 - Tekstslide

Huilen moet 1 rol krijgen: iemand die huilt. 
Arresteren moet 2 rollen krijgen: iemand die het doet en iemand die het ondergaat. 
Overhandigen moet 3 rollen krijgen: iemand die het doet, iets dat het ondergaat en iemand die ontvangt. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 1.6 tweede opdracht: ww of nw? (let op het kernwoord)
timer
5:00
zin
ww of nw?
Mijn broertje zal een heerlijke appeltaart gaan bakken. 
Volgende week gaan we hardlopen in het park. 
De nieuwe leraar schijnt heel aardig te zijn. 
Mijn oom is sinds gisteren arts geworden. 
Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk. 
Zullen we vandaag gaan fietsen? 

Slide 21 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Kernwoord: (denk aan de peuterzinnen) Er is een verbinding tussen het ow en het gezegde. !
timer
5:00
zin
ww of nw?
Mijn broertje zal een heerlijke appeltaart gaan bakken
zal gaan bakken
Volgende week gaan we hardlopen in het park. 
gaan hardlopen
De nieuwe leraar schijnt heel aardig te zijn. 
schijnt [heel aardig] te zijn
Mijn oom is sinds gisteren arts geworden. 
is [arts] geworden
Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk. 
leert 
Zullen we vandaag gaan fietsen
zullen gaan fietsen

Slide 22 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet het verschil tussen zijn-betekenissen en doen-betekenissen.
  2. Je weet hoe het gezegde het bij de zijn-kern: naamwoordelijk gezegde. 
  3. Je weet hoe het gezegde heet bij de doen-kern: werkwoordelijk gezegde. 

Volgende les: di. 10 juni
vervolg grammaticalessen
timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies