Herhaling hoofdstuk 2, 3.1 en 3.2

Gehaltes
  • Geeft aan hoeveel stof aanwezig is in een mengsel.
  • Kan in verschillende eenheden worden uitgedrukt: g/L of:


In Tabel 2 van BINAS kun je de factoren terug vinden bij de betekenis.
LET OP! Billion (Engels) is NIET biljoen, maar miljard!!!
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Gehaltes
  • Geeft aan hoeveel stof aanwezig is in een mengsel.
  • Kan in verschillende eenheden worden uitgedrukt: g/L of:


In Tabel 2 van BINAS kun je de factoren terug vinden bij de betekenis.
LET OP! Billion (Engels) is NIET biljoen, maar miljard!!!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parts per million is
A
ppb
B
massa - %
C
ppm
D
procent

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het massapercentage waterstof in aceton
(Aceton = 58,080 u,
O = 16,00u H = 1,008 u en C = 12,01 u)
A
100%
B
10,41%
C
89,59%
D
27,55%

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een fles zit 1,0 L wijn.
Er zit totaal 90 ml alcohol in de fles.
Wat is het volume-% alcohol in deze wijn?
A
9.0
B
90
C
0.90
D
0.090

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een fles zit 1,0 L wijn.
Er zit totaal 90 ml alcohol in de fles.
Wat is het volume-% alcohol in deze wijn?



    deel     *100% =            90    *100% = 9.0 %
geheel                              1000 

- eerst beide volumes gelijk stellen op eenheid: in ml
- 2 significantie cijfers want 1,0 en 90: beide in 2 sign. cijfers.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In 100 mg margarine zit 30 mg vet.
Bereken het massapercentage vet
in de margarine.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In 300 mL bier zit 15 mL alcohol.
Bereken het volumepercentage
alcohol in pils.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een glas bier heeft een volume
van 0,250 L en bevat 5,0% alcohol.
Hoeveel mL alcohol bevat dit glas bier?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ppm
ppm (parts per million)
 
       (hoeveelheid stof X / totale hoeveelheid) * 106


       (deel / geheel) * 106

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In 100 g tonijn zit 2,0 microgram vitamine B12. Bereken de hoeveelheid vitamine B12 in tonijn in massa-ppm
A
0,020
B
20
C
0,0000020
D
0,00020

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
2,0 microgram = 2,0 x 10-6 gram

Massa-ppm = (2,0 x 10-6 / 100) x 106 = 0,020 ppm
(2 significante cijfers)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De maximale aanvaardbare hoeveelheid koolstofmono-oxide in lucht is 25 ppm. Hoeveel ml koolstofmono-oxide mag er maximaal in een ruimte van 7,0 L zijn?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ppb
ppb (parts per billion)
 
       (hoeveelheid stof X / totale hoeveelheid) * 109


       (deel / geheel) * 109

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een gasmengsel van 1,23 m³ bevat 0,275 mL aan zuurstof. Bereken het volume-ppb aan zuurstof.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een gasmengsel heeft een volume van 715 m³.
Er zit Argon (gas) in.
Het volume-ppb van argon is 5,24 ppb.
Hoeveel ml argon zit er in het mengsel?
A
3570 ml
B
3.75 ml
C
73.0 ml
D
73.0*10³ ml

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

invullen (wiskunde) geeft:
5.24 ppb = _________   * 10⁹

5.24/10⁹ = deel/715000 

715000 *(5.24/10⁹) = deel  

uitrekenen geeft: deel = 0.00375 L = 3.75 mL
  deel (L)
715000 L
beide kanten delen door 10⁹
beide kanten maal 715000 
deel
deel = x, die wil je weten, de rest is bekend, dus kun je invullen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Protonen zijn bouwsteentjes van een atoom. Waar zitten ze? En wat is de lading van een proton?
A
In de kern, negatieve lading
B
in de kern, positieve lading
C
in de wolk, negatieve lading
D
in de kern, geen lading

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel neutronen heeft Li?
A
3
B
5
C
8
D
11

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel protonen heeft Boor (B)
A
5
B
11
C
6
D
13

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel neutronen heeft dit kwikatoom?
A
80 neutronen
B
200 neutronen
C
40 neutronen
D
Weet ik niet

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel protonen heeft magnesium?
A
12
B
24,3
C
12,3
D
36,3

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel elektronen heeft een atoom van met 30 protonen
A
44
B
8
C
11
D
30

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

protonen + neutronen = massagetal
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

K-schil
L-schil
M-schil
Hoeveel elektronen heeft een chloor-atoom in elke schil?
8 elektronen
2 elektronen
7 elektronen

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen divers molrekenen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel gram komt overeen met 0,442 mol CO2? (M=44,01 g/mol)
A
19,49 g
B
0,01 g
C
99,57 g
D
19,5

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken hoeveel mol zuurstof er nodig is om 2,4 mol koolstof te laten verbranden? ... mol
2C+O2>2CO

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Antwoord
Molverhouding 1 : 6
30 / 84 = 0,357 mol C6H12
0,357 x 6 = 2,14 mol CO2
2,14 mol x 44,00 = 94 g CO2

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij een reactie ontstaat 25,0 dm3 chloor. Chloor heeft een dichtheid van 2,84 kg/m3. Wat is de massa van chloor in gram?
A
0,114
B
8,80
C
71,0
D
0,00710

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bereken het massapercentage zuurstof in lactose (C12H22O11)

A
51,42
B
4,67
C
42,3
D
24,44

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken hoeveel mol zuurstof er nodig is om 24 mol koolstof te laten verbranden? ... mol
2C+O2>2CO

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken het massapercentage van O in
C9H8O4

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout.

Beoordeel de volgende twee beweringen:
I stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding.
II stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.

Welke van deze twee beweringen is juist?

A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de lading van de atoomrest (het metaalion) in een metaalrooster?
A
Positief
B
Negatief
C
Neutraal
D
Kan zowel positief als negatief zijn

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is géén eigenschap van een metaalrooster?
A
bevat positieve atoomresten
B
bevat vaste elektronen
C
wordt bijeengehouden door de metaalbinding
D
bevat iets anders dan moleculen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bindingen worden verbroken bij het oplossen van zout in water
A
Atoombindingen
B
Molecuulbinden
C
Verbindingen
D
Ionbindingen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk deeltje heeft een ionbinding?
A
F2
B
NaCl
C
Fe
D
Fe + Cr

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk soort roosters hebben vast magnesiumjodide, MgI₂ (s) en vast jood, I₂ (s)?
A
beide hebben een metaalrooster
B
beide hebben een ionrooster
C
Magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
Magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is in het ionrooster het chloride ion groter weergegeven dan het natriumion?
A
Het chloride ion is belangrijker.
B
Het chloride ion lost het eerste op.
C
Beide ionen zijn eigenlijk even groot, verschil is zo duidelijker.
D
Het chloride ion heeft meer elektronen.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke binding heeft
dit molecuul?
A
Covalente atoombinding
B
Polaire covalente atoombinding
C
Ionbinding
D
Metaalbinding

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de binding tussen
waterstof en chloor
een polaire binding?
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de binding in O2?
A
(apolaire) atoombinding
B
polaire atoombinding
C
ionbinding
D
molecuulbinding

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Polaire binding
atoombinding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de bindingen bij het juiste bindingstype door de elektronegativiteit op te zoeken
atoombinding
polaire binding
ionbinding
O-H
Na-H
C-H
F-F
H-Cl

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke binding wordt of welke bindingen worden verbroken als de vloeistof butaan verdampt ?
A
atoombindingen, waterstofbruggen en vanderwaalsbindingen
B
vanderwaalsbindingen
C
Waterstofbruggen
D
atoombindingen

Slide 45 - Quizvraag

Wat zijn de volgende bindingen?
En waneer zijn deze bindingen?
Sterkste vanderwaalsbinding
Laagste kookpunt
Lastigst om de bindingen te breken

Slide 46 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke fase overgang(en) worden VanderWaals-bindingen verbroken?
A
Van vast naar vloeibaar
B
Van vloeibaar naar gas
C
Van vast naar gas
D
Van gas naar vloeibaar

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

zet de vinkjes op de bindingen die een waterstofbrug kunnen vormen.

Slide 48 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies