Herhaling H3 (les 1)

Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld
Herhaling
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3
De bank en jouw geld
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
Herhalingsopdracht 3.4 bespreken
Herhaling 3.1  en zelfstandig werken
Uitleg 3.2 en zelfstandig werken
Kahoot

Slide 2 - Tekstslide

Toets verplaatst naar 15 februari ivm de wiskunde toets op 14 feb

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Herhalingsopdracht 3.4 bespreken

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
3.1 Hoe betaal je?

Slide 6 - Tekstslide

Als ik een brood koop bij de bakker en daarover BTW betaal is dat...
A
Directe ruil, omdat ik gelijk een brood krijg.
B
Indirecte ruil, omdat ik van geld gebruik maak.
C
Indirecte ruil, omdat de BTW via de winkelier naar de belastingdienst gaat.
D
Directe ruil, omdat ik van geld gebruik maak.

Slide 7 - Quizvraag

Noem de 3 functies van geld.

Slide 8 - Open vraag

3.1 Hoe betaal je
Directe ruil: goederen / diensten tegen goederen / diensten
Indirecte ruil: ruilen met behulp van geld.

Geldfuncties
1. ruilmiddel
2. spaarmiddel
3. rekenmiddel

Slide 9 - Tekstslide

3.1 Hoe betaal je?
Vormen van geld:
Chartaal geld: munten en bankbiljetten
Giraal geld: geld op lopende rekening

Bij deze (maatschappelijke) geldhoeveelheid hoort het geld dat direct kan worden uitgegeven door bedrijven en consumenten (dus niet bij de bank of overheid en niet op spaarrekeningen)

Slide 10 - Tekstslide

Welke bewering is onjuist?
A
Als ik geld uit de muur haal, stijgt mijn hoeveelheid chartaal geld.
B
Als ik geld uit de muur haal daalt mijn hoeveelheid giraal geld.
C
Als ik een aankoop doe met een briefje van € 10 daalt de totale chartale geldhoeveelheid.
D
Giraal betalen is veiliger voor de winkelier.

Slide 11 - Quizvraag

De formule om saldo te berekenen.

Slide 12 - Tekstslide

3.1 Hoe betaal je?
Creditcard: betalingen doen, creditcardmaatschappij schiet voor.
Later terug betalen, veel gebruikt voor online betalen
Voordeel: aankoop is 6 maanden verzekerd.
Nadeel: onoverzichtelijk, later komt de rekening.

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Herhalingsopdrachten en rekenopdrachten paragraaf 3.1



Slide 14 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
3.2 Wat levert sparen op?

Slide 15 - Tekstslide

3.2 Wat levert sparen op?
Sparen is het niet uitgeven van geld.

3 Spaarmotieven (redenen om te sparen):
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor de rente

Slide 16 - Tekstslide

3.2 Wat levert sparen op?
Internetspaarrekening:
Variabele rente, tussentijds opnemen.

Spaardeposito:
Vaste rente, boete voor tussentijds opnemen.

Inflatie: Slecht voor spaarders. Spaargeld wordt minder waard, want prijzen gaan omhoog. Hetgeen waarvoor je spaarde is duurder geworden.

Slide 17 - Tekstslide

Formule enkelvoudige interest

Slide 18 - Tekstslide

3.2 Wat levert sparen op?
Formule samengesteld interest:
• Stap 1 = (100 + rente ) : 100
• Stap 2 = begingetal x antwoord stap 1 ^ aantal jaar



Slide 19 - Tekstslide

Noem de 3 spaarmotieven

Slide 20 - Open vraag

Welke bewering is juist
A
Bij een spaardeposito heb ik een variabele rente
B
Bijj een internetspaarrekening mag ik tussentijds geen geld opnemen
C
Bij een internetspaarrekening heb ik een vaste rente
D
Bij een deposito heb vaak een iets hogere rente.

Slide 21 - Quizvraag

Reken uit: Op een deposito met enkelvoudige interest heb ik € 12.500 voor 5 jaar vastgezet tegen 0,4% rente. Hoeveel rente heb ik na 3 maanden verdiend?

Slide 22 - Open vraag

Reken uit: Op een internetsspaarrekening met samengestelde rente zet je € 24.000 tegen 0,35% rente. Hoeveel rente heb je na 6 jaar verdiend?

Slide 23 - Open vraag

Zelfstandig werken

Herhalingsopdrachten en rekenopdrachten paragraaf 3.2


Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Hoofdstuk 3
3.3 Geld lenen kost geld!

Slide 26 - Tekstslide

Noem de 2 delen die in het maandelijkse termijn van een lening zitten

Slide 27 - Open vraag

Welke 3 leenmotievenkennen we

Slide 28 - Open vraag

Bij een hypothecaire lening is het geleende bedrag vaak hoog, de looptijd lang en toch vraagt de bank hier minder rente voor dan bij een persoonlijke lening bijvoorbeeld. Waarom?

Slide 29 - Open vraag

Welke 4 vormen van consumptief krediet kennen we?

Slide 30 - Open vraag

Als je € 4.000 leent met een persoonlijke lening bij de bank en de bank vraagt 3 jaar lang € 130 per maand, hoeveel € kredietkosten betaal je dan? En hoeveel procent van het geleende bedrag?

Slide 31 - Open vraag

3.3 Geld lenen kost geld!
Krediet of lening
Je betaalt rente (kredietkosten) en aflossing (terugbetalen lening)

Dit doe je in termijnen (meestal maanden) over een bepaalde looptijd (periode)

Slide 32 - Tekstslide

Formule kredietkosten

Slide 33 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld!
Leenmotieven (redenen om te lenen)
1. Tijdelijk geldtekort
2. Duurzaam consumptiegoed kopen, zonder te sparen en aankoop uit te stellen
3. Onverwacht dringend geld nodig (calamiteiten)
3. Voor het kopen van een huis (hypothecaire lening)

Slide 34 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld!
Hypothecaire lening:
Huis als onderpand
lange looptijd
laag rentepercentage

Slide 35 - Tekstslide

3.3 Geld lenen kost geld!
Consumptief krediet:
Bij bank:
- Persoonlijke lening: gelijkblijvende termijnen en vooraf afgesproken bedrag
- Doorlopend krediet: opnemen tot aan een kredietlimiet
- Salariskrediet: rood staan.
Bij winkelier
- Koop op afbetaling

Consumptief krediet is vij gevaarlijk!

Slide 36 - Tekstslide

Hoofdstuk 3
3.4 Banken doen meer

Slide 37 - Tekstslide

3.4 Banken doen meer
Beleggen:
Aandelen (stukje bedrijf) of obligaties (stukje staatslening) of  bijv. crypto currency kopen om hier rendement (winst) uit te halen.
De overheid betaalt je rente, of je deelt mee in de winstuitkering van het bedrijf.
Bij slim aan- en verkopen kun je nog meer verdienen.
Groot risico door mogelijk verlies van (al) je geld.

Slide 38 - Tekstslide

De geldkringloop
Beleggen:
Aandelen (stukje bedrijf) of obligaties (stukje staatslening) of  bijv. crypto currency kopen om hier rendement (winst) uit te halen.
De overheid betaalt je rente, of je deelt mee in de winstuitkering van het bedrijf.
Bij slim aan- en verkopen kun je nog meer verdienen.
Groot risico door mogelijk verlies van (al) je geld.

Slide 39 - Tekstslide

3.4 Banken doen meer
Wisselen:
- Eurozone --> iedereen de euro.
- Daarbuiten andere valuta nodig.
- Die hebben een prijs (wisselkoers)
- Wij geven deze als volgt weer € 1 = .... vreemde valuta.
- Twee koersen: laagste koers is aankoopkoers en hoogste verkoop koers.
- Antwoord in vreemde valuta (euro's bekend) --> × de koers.
- Antwoord in euro's (vreemde valuta bekend) --> ÷ de koers.

Slide 40 - Tekstslide

Aan de slag.
Herhalingsopdrachten of rekenopdrachten paragraaf 3.3
EN
Herhalingsopdrachten of rekenopdrachten paragraaf 3.4

Slide 41 - Tekstslide