Have (got) = hebben

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Explanation have (got)
Have (got) betekent hebben

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hebben =
Have got / Has got
  • I have got
  • You have got
  • He has got
  • She has got
  • It has got
  • We have got
  • You have got
  • They have got

Slide 6 - Tekstslide

Begin met persoonlijke voornaamwoorden op het linkerbord doornemen.
Verschil tussen HAVE en HAVE GOT
HAVE = hebben
have got = bezit
bijv: heb je je pijn gedaan? 
heb je een nieuwe auto? 
Conclusie: GOT hoef je niet altijd te gebruiken. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
You have got a nice classroom
B
You has got a nice classroom.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
We have got friends in the football team
B
We has got friends in the football team

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
My English teacher have got cool posters
B
My English teacher has got cool posters

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
Have Sam got the newspaper?
B
Has Sam got the newspaper?

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have Got of Has Got?
A
Sharon and Jess have got articles for the newspaper
B
Sharon and Jess has got articles for the newspaper

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Have / has got
Ontkennend
I haven't got. (have not got)
You haven't got. (have not got)
He / she / it hasn't got. (has not got)
we haven't got. (have not got)
You haven't got. (have not got)
They haven't got. (have not got)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

He ........ a present (have got)

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
They ... (not - have got) three sisters.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
My dad ... (not-have got) blue eyes.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We _____ a ticket (not - have got)

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van 'have got' in:
This city ... (not - have got) a museum.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

We ___ a problem. (have got)

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

You ........ a present (have got)

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak van deze zin een vraag:
You have got football today.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin met to have got:
You have got a nice house.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Do you understand this Grammar item?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

maak opdracht 22 tot 26

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies