Werktuigen

H6 Werktuigen
Nask 4TL

Mevrouw Ruysink
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 6

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H6 Werktuigen
Nask 4TL

Mevrouw Ruysink

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Start H6 werktuigen
Doelen 6.1 en 6.2
-Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een hefboom is
Het moment berekenen
De krachten van werktuigen berekenen
Uitleggen wat het massamiddelpunt is en hiermee rekenen
Uitleg en aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

0

Slide 3 - Video

Rekenen aan hefbomen
  • Bij een hefboom heeft elke
    kracht zijn eigen arm.
  • We kunnen de grootte van de
    kracht en de lengte van de arm
    met elkaar vermenigvuldigen 
    Hefboomregel:
    arm 1 * kracht 1 = arm 2 * arm 2

Slide 4 - Tekstslide

Moment   M = F x l (kracht x arm)
  • Het moment M van een kracht is gelijk aan de grootte van de kracht F x de lengte van de arm l.
  • De arm van een kracht is de afstand tussen de werklijn van de kracht en de draaias van de hefboom.
  • Een hefboom is in evenwicht als de momenten linksom gelijk zijn aan de momenten rechtsom.

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

paragraaf 1 soorten kracht

De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier.

het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen (zie afbeelding hieronder waar alle lijnen kruisen, dat is het massamiddelpunt). bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Het massamiddelpunt kan ook buiten een object liggen. (zie massamiddelpunt van de voor over gebogen mens en de letter O)



De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier en werkt loodrecht naar beneden!
Weergeven met Z.
Het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen.
Bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten.

Slide 7 - Tekstslide

Reken voorbeeld
Blz 124, 125 , afbeelding 12
Bereken de grootte van de spankracht van de kabel op de auto


Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
Klassikaal aantal berekeningen paragraaf 1 en 2 maken

Daarna: zelfstandig opdrachten afmaken 

Klaar? Laat controleren en kijk de opdrachten na.
Niet klaar? Huiswerk
Volgende les: paragaar 6.3

Slide 9 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Terugblik
Doelen:
-Aan het einde van de les kun je uitleggen hoe katrollen werken en hiermee rekenen
Uitleg
Aan de slag

Slide 10 - Tekstslide

De vaste katrol

Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Kracht verandert niet! maar richting kan wel veranderen


Slide 11 - Tekstslide

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.
  • In dit geval moet je met
    50N trekken om 100N omhoog te krijgen.

Slide 12 - Tekstslide

Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd. 


Slide 13 - Tekstslide

Winst:
Takel maakt hijskracht 2x zo groot
Verlies:
2m touw trekken = 1m hoog

Slide 14 - Tekstslide

Katrol / Takel
Als een voorwerp aan N stukken touw hangt;

 -> hijskracht wordt N keer zo groot
 -> hijsafstand wordt N keer zo klein

Slide 15 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld
Je hebt een takel met 6 katrollen.
Je wil een massa van 75 kg, 8,0 m omhoog trekken

Hoe hard moet er aan het touw getrokken worden en hoeveel meter touw wordt er binnengehaald?


Gegevens: zes katrollen dus 6 stukken touw. N=6
m=75 kg
h=8,0m

Fz=mxg
Fz=75x10=750N

Benodigde spierkracht: F:N=750:6=125N
Benodigde touw: FxN=8x6=48m

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek 6.3 
Zelfstandig of klassikaal 

Klaar? Laat controleren en kijk de opdrachten na

Volgende lessen: 6.4
hoofdstuk 5+6 samenvatten

Slide 17 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Terugblik
Doelen
-Aan het einde van de les kun je rekenen met druk en onderbouwen hoe je druk vergroot en verkleint
Uitleg
Aan de slag 

Slide 18 - Tekstslide

Druk
Kracht werkt op een voorwerp

Kracht/druk wordt verdeelt over een voorwerp

De kracht per cm2 noem je druk

Druk=Kracht/oppervlakte
Door het oppervlakte te verkleinen, neemt de druk toe

Slide 19 - Tekstslide

Rekenen aan druk
  • Druk is kracht per oppervlakte.
  • Hoe groter het oppervlak, hoe lager de druk en andersom.
  • Je kunt de druk verhogen of verlagen door het oppervlakte te veranderen
  • In formule p = F / A
  • De standaard eenheid van F is N, en van A is m2.
  • Hiermee is de standaard eenheid van druk N/m2
  • 1 N/m2  noemen we 1 Pa (Pascal).
  • 1,0 N / cm2 = 1,0 104 N/m2 = 10 kN / m2

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld opgave
Stel je hebt een blok beton van 4 m2, dit beton weegt 1000 kg. Bereken de druk.
p=F/A
p=?
F=mxg=1000x10=10.000N
A= 4m2
p= 10.000/4= 2.500 N/M2 of 2.500 Pa

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek

Eerst: berekeningen klassikaal
Maak de rest van de opdrachten af, laat controleren en kijk de opdrachten na

Volgende les: samenvatten

Slide 22 - Tekstslide