Kenmerken van de Netwerklaag

Kenmerken van de Netwerklaag
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kenmerken van de Netwerklaag

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de functies van de netwerklaag in het OSI-model beschrijven. Aan het einde van de les kun je het verschil tussen IPv4- en IPv6-protocollen uitleggen. Aan het einde van de les kun je de werking van routing en het belang van een routingtabel begrijpen. Aan het einde van de les kun je het proces van ARP en ND uitleggen voor het oplossen van MAC-adressen. Aan het einde van de les kun je de basisconfiguratie van een router en de instellingen van de default gateway herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over de netwerklaag in het OSI-model?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijving en functies van de netwerklaag
De netwerklaag zorgt voor het uitwisselen van data tussen eindapparaten over verschillende netwerken met protocollen zoals IPv4 en IPv6. Deze laag omvat ook routeringsprotocollen zoals OSPF en berichtenprotocollen zoals ICMP.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Structuur en velden van IPv4- en IPv6-pakketten
IPv4 en IPv6 definiëren de pakketstructuur en -verwerking voor het transport van data. IP is verbindingsloos, levert een best-effort service en is mediavrij.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe een host routes bepaalt en gebruikmaakt van de default gateway
Hosts gebruiken subnetmaskers en IP-adressen om te bepalen of de bestemming zich op hetzelfde netwerk bevindt. Routers gebruiken routingtabellen om te bepalen waar pakketten heen gestuurd moeten worden.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding tot routing en de verschillende soorten route-invoeren in een routingtabel
Belangrijke operaties van deze laag zijn adressering, encapsulatie, routering en de-encapsulatie. Routers leren over afgelegen netwerken via statische of dynamische routeringsprotocollen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het koppelen van MAC- en IP-adressen via ARP voor IPv4 en ND voor IPv6
ARP wordt gebruikt in IPv4 om MAC-adressen te koppelen aan IP-adressen, terwijl IPv6 ICMPv6 ND gebruikt.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Initiële routerconfiguratie en interface-instellingen
De initiële configuratie van een router omvat het instellen van apparaatnamen, het beveiligen van toegang en het activeren van interfaces.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Configureren van de default gateway op eindapparaten en switches
Eindapparaten en switches moeten worden geconfigureerd met een default gateway om over netwerken te kunnen communiceren.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke Termen
Netwerklaag: De laag van het OSI-model die verantwoordelijk is voor het leveren van dataoverdracht tussen verschillende netwerken. IPv4 en IPv6: Protocollen die worden gebruikt voor het adresseren en routeren van gegevens op de netwerklaag. Routering: Het proces waarbij een router de bestemming van een pakket bepaalt door te kijken naar zijn routingtabel. ARP: Address Resolution Protocol, gebruikt om het MAC-adres dat overeenkomt met een IPv4-adres te vinden. ND: Neighbor Discovery, een onderdeel van ICMPv6 gebruikt in IPv6-netwerken voor adresresolutie. Default gateway: Een netwerkapparaat, meestal een router, dat verkeer kan routeren naar andere netwerken. Routingtabel: Een lijst in een router die alle bekende netwerkadressen bevat en waar pakketten heen gestuurd moeten worden.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.