Stoffen toets A

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de kleur
B
de massa
C
de volume
D
de vorm
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NASKMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de kleur
B
de massa
C
de volume
D
de vorm

Slide 1 - Quizvraag

Stofeigenschappen gebruik je om stoffen van elkaar te onderscheiden.
Welke stofeigenschap gebruik je om suiker van zout te onderscheiden?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 2 - Quizvraag

Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.
Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 3 - Quizvraag

Als je thuis stoffen opruimt, zet je ze in groepen bij elkaar. Daarbij let je vooral op hun toepassingen.
In welk antwoord staan stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar?
A
ammonia, bleekwater, spiritus
B
ammonia, cola, melk
C
cola, bleekwater, melk
D
spiritus, wasbenzine, water

Slide 4 - Quizvraag

Op de verpakking van een voedingsmiddel staat een lijst met ingrediënten.
Wat zijn ingrediënten?
A
alle geur-, kleur- en smaakstoffen die in het product zitten
B
alle verschillende stoffen die in het product zitten
C
het water en de vulstoffen die in het product zitten
D
het water en de zuivere stoffen die in het product zitten

Slide 5 - Quizvraag

Welke van de volgende stoffen is een zuivere stof?
A
ice tea
B
cola
C
melk
D
suiker

Slide 6 - Quizvraag

Als je suiker in heet water doet en roert, verdwijnen de suikerkorrels. Er ontstaat een oplossing.
Welke bewering over de suiker is waar?
A
De suiker is de opgeloste stof.
B
De suiker is de oplossing.
C
De suiker is het filtraat.
D
De suiker is het oplosmiddel.

Slide 7 - Quizvraag

Welke bewering over oplossingen is waar?
A
Je kunt niet door oplossingen heen kijken.
B
Oplossingen kun je ontmengen.
C
Oplossingen zijn altijd helder.
D
Oplossingen zijn altijd kleurloos.

Slide 8 - Quizvraag

Op een fles bronwater staat dat het ‘zuiver bronwater’ is, waarin verschillende mineralen zijn opgelost.
Welke bewering over de term ‘zuiver bronwater’ is, scheikundig gezien, goed?
A
De term zuiver bronwater klopt niet, want er zijn stoffen in opgelost.
B
De term zuiver bronwater klopt, want het water is gezuiverd voor het in de fles ging.
C
De term zuiver bronwater klopt, want het water is schoon en drinkbaar.

Slide 9 - Quizvraag

Je kunt kilogram omrekenen naar gram.
5 kilogram is:
A
50 g
B
500 g
C
5000 g
D
50.000 g

Slide 10 - Quizvraag

Bij natuur- en scheikunde moet je vaak de massa van een voorwerp weten.
Hoe bepaal je de massa van een voorwerp?
A
met de formule: lengte × breedte × hoogte
B
met de onderdompelmethode
C
met een maatcilinder
D
met een weegschaal

Slide 11 - Quizvraag

Voor het volume zijn er verschillende eenheden.
1 milliliter =
A
1 cm3
B
1 dm3
C
1m3
D
1mm3

Slide 12 - Quizvraag

Een blokje is 1,5 cm hoog, 2 cm breed en 5 cm lang.
Wat is het volume van dit blokje?
A
8 cm3
B
9,5 cm3
C
11,5 cm3
D
15 cm3

Slide 13 - Quizvraag

Erik zegt van een kiezelsteentje dat het een volume heeft van 23 cm3. Je wilt dat controleren met de onderdompelmethode.
De beginstand van het water is 47 mL.
Wat wordt de eindstand als Erik gelijk heeft?
A
24 ml
B
44,7 ml
C
49,3 ml
D
70 ml

Slide 14 - Quizvraag

Voorwerp 1 heeft een massa van 1 kg en een volume van 110 cm3.
Voorwerp 2 heeft een massa van 100 g en een volume van 8 cm3.
Voorwerp 3 heeft een massa van 2 g en een volume van 0,1 cm3.
Voorwerp 4 heeft een massa van 0,5 g en een volume van 0,05 cm3.
Welk voorwerp heeft de kleinste dichtheid?
A
voorwerp 1
B
voorwerp 2
C
voorwerp 3
D
voorwerp 4

Slide 15 - Quizvraag