Grammatica herhalen

PROGRAMMA

- Lezen/leren voor de toetsweek
- NN H1 en H2: Grammatica woordsoorten+ extra oefenen
Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

PROGRAMMA

- Lezen/leren voor de toetsweek
- NN H1 en H2: Grammatica woordsoorten+ extra oefenen
Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerstof voor de toets Grammatica
H1 Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp + 
zelfstandig naamwoord en lidwoord
H2 Werkwoordelijk gezegde + 
bijvoeglijk naamwoord
H3 Lijdend voorwerp
H5 Meewerkend voorwerp
H6 Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Tekstslide

Maak een groepje (2-3-4 p)


Leerboek bladzijde 260-261-262
Bespreek o.l.v. de voorzitter opdracht 1 t/m 9
Noteer wat je nog niet snapt.
Klaar? Bekijk de video-uitleg van Grammatica H3:
Lijdend voorwerp


timer
20:00

Slide 4 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

PROGRAMMA

Grammatica H3
Lijdend voorwerp (blz.92): maak de startopdracht.


Slide 6 - Tekstslide

Blz. 92 Startopdracht

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp (ding/persoon/dier/plant)
dat het onderwerp nodig heeft 
om de handeling uit te voeren.

Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 10 - Tekstslide

Welke opgaven moeten we maken?​
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 11 - Quizvraag

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 12 - Quizvraag

De verliefde jongen kocht een roos.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 13 - Quizvraag

voorbeelden van werkwoorden met een lijdend voorwerp
zien, horen, voelen, ontmoeten, vinden: iemand (ow) vindt iets (lv)

slaan, doden, verwonden, verscheuren, wassen, koken, schilderen, lezen, snoeien: iemand (ow) slaat iemand anders (lv)

bouwen, spelen, zingen: iemand (ow) zingt iets (lv)

Slide 14 - Tekstslide

De lerares
heeft
een proefwerk
verscheurd.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijkgezegde

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Die excentrieke kunstenaar met die grijze snor
schilderde
een prachtig landschap.
ow
pv/wg
lv

Slide 16 - Sleepvraag

Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Heeft
Bas
de meeste records
verbroken
op de sportdag?
ow
pv/wg
wg
lv

Slide 17 - Sleepvraag

Snap je het nog een beetje?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

H3 Grammatica Lijdend voorwerp
Maak alle opdrachten 
online/in je schrift.



Slide 19 - Tekstslide

Lijdend Voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

lijdend voorwerp

Slide 21 - Tekstslide

PROGRAMMA

- Lezen
- Wat vond je moeilijk van de opdrachten 
bij Grammatica H3 Het lijdend voorwerp?
- Oefenen met het vinden van het lijdend voorwerp 

Slide 22 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide

Leerstof voor de toets Grammatica
H1 Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp + 
zelfstandig naamwoord en lidwoord
H2 Werkwoordelijk gezegde + 
bijvoeglijk naamwoord
H3 Lijdend voorwerp
H5 Meewerkend voorwerp
H6 Bijwoordelijke bepaling

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geen lv
C
de jongen
D
een hand

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Hij heeft het belangrijke formulier verzonden.
A
geen lv
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het belangrijke formulier

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
geen lv

Slide 27 - Quizvraag

Ik heb gisteren voor mijn familie een lekkere pizza gebakken.

A
een lekkere pizza
B
voor mijn familie
C
ik
D
gisteren

Slide 28 - Quizvraag

De politie gaf de ongehoorzame fietser een fikse bekeuring.
A
gaf
B
De politie
C
de ongehoorzame fietser
D
een fikse bekeuring

Slide 29 - Quizvraag

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.
A
Op de markt
B
heb gekocht
C
ik
D
een vette haring

Slide 30 - Quizvraag

Maartje heeft zaterdag bij de Primark een groene winterjas gekocht.
A
een groene winterjas
B
geen lv
C
bij de Primark
D
heeft gekocht

Slide 31 - Quizvraag

De vermiste parkiet Pietje is na drie dagen teruggevonden
A
De vermiste parkiet Pietje
B
is teruggevonden
C
na drie dagen
D
geen lv

Slide 32 - Quizvraag

Huiswerk: leren voor de toetsweek
Grammatica H1-2:
Zinsdelen
persoonsvorm 
onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 33 - Tekstslide