het regelmatige werkwoord op -re présent

het regelmatige werkwoord op -re: présent
Er zijn ook regelmatige werkwoorden die eindigen op -er. Als je deze letters weghaalt hou je de stam over. Achter de stam komt dan het werkwoord.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

het regelmatige werkwoord op -re: présent
Er zijn ook regelmatige werkwoorden die eindigen op -er. Als je deze letters weghaalt hou je de stam over. Achter de stam komt dan het werkwoord.

Slide 1 - Tekstslide

Repondre ( antwoorden)

je    - s
tu -s
il/ elle
on
Nous -ons
vous -ez
ils/elles -ent
antwoorden

Je réponds
tu réponds
il répond
on répond
nous répondons
Vous Répondez
Elles répondent





Slide 2 - Tekstslide

Meer werkwoorden die je vervoegt als répondre:
- attendre ( wachten op)
- entendre ( horen)
- vendre ( kopen)
-perdre ( verliezen)
-rendre ( terug geven)

Slide 3 - Tekstslide

répondre

jij antwoordt


A
tu répond
B
tu réponds
C
tu répondons
D
tu répondez

Slide 4 - Quizvraag

répondre

ik antwoordt


A
tu répond
B
je réponds
C
tu répondons
D
tu répondez

Slide 5 - Quizvraag

répondre

jullie antwoorden


A
tu répond
B
je réponds
C
nous répondons
D
vous répondez

Slide 6 - Quizvraag

répondre

wij antwoorden


A
tu répond
B
je réponds
C
nous répondons
D
vous répondez

Slide 7 - Quizvraag

attendre ( wachten)

ik wacht
A
tu attends
B
je attends
C
on attend
D
ils attendent

Slide 8 - Quizvraag

attendre ( wachten)

jij wacht
A
tu attends
B
je attends
C
on attend
D
ils attendent

Slide 9 - Quizvraag

attendre ( wachten)

Zij wachten
A
tu attends
B
je attends
C
on attend
D
ils attendent

Slide 10 - Quizvraag

attendre ( wachten)

wij wachten
A
tu attends
B
je attends
C
on attend
D
ils attendent

Slide 11 - Quizvraag

vendre ( verkopen)

zij verkoopt
A
elle vend
B
nous vendons
C
vous vendez
D
ils vendent

Slide 12 - Quizvraag

vendre ( verkopen)

zij verkopen
A
elle vend
B
nous vendons
C
vous vendez
D
ils vendent

Slide 13 - Quizvraag

vendre ( verkopen)

wij verkopen
A
elle vend
B
nous vendons
C
vous vendez
D
ils vendent

Slide 14 - Quizvraag

vendre ( verkopen)

jullie verkopen
A
elle vend
B
nous vendons
C
vous vendez
D
ils vendent

Slide 15 - Quizvraag

perdre ( verliezen)

wij verliezen
A
il perd
B
ils perdent
C
nous perdons
D
je perds

Slide 16 - Quizvraag

perdre ( verliezen)

Zij verliezen
A
il perd
B
ils perdent
C
nous perdons
D
je perds

Slide 17 - Quizvraag

perdre ( verliezen)
hij verliest
A
il perd
B
ils perdent
C
nous perdons
D
je perds

Slide 18 - Quizvraag

perdre ( verliezen)
ik verlies
A
il perd
B
ils perdent
C
nous perdons
D
je perds

Slide 19 - Quizvraag

rendre ( teruggeven)
ik geef terug

Slide 20 - Open vraag

rendre ( teruggeven)
wij geven terug.

Slide 21 - Open vraag

entendre ( horen)
ik hoor

Slide 22 - Open vraag

entendre ( horen)
u hoort

Slide 23 - Open vraag