Onregelmatige werkwoorden Imperfectum

Onregelmatige werkwoorden

imperfectum

blz. 1

Zet in de Imperfectum:
Ik bid

1. ik bid
2. ik bad
3. ik bood
4. ik bod

Zet in de Imperfectum:
wij dragen

1. wij drogen
2. wij droegen
3. wij draugen
4. wij druugen

Zet in de Imperfectum:
De wond geneest

1. de wond genas
2. de wond genoos
3. de wond genos
4. de wond genies

Zet in de Imperfectum:
Het vlees bederft

1. het vlees bedoerf
2. het vlees bedorf
3. het vlees bedarf
4. het vlees bedierf

Zet in de Imperfectum:
De hond bijt

1. De hond beet
2. De hond beed
3. De hond boot
4. De hond bit

Zet in de Imperfectum:
Wij duiken

1. wij doeken
2. wij dieken
3. wij daken
4. wij doken

Zet in de Imperfectum:
De scheidsrechter fluit

1. de scheidsrechter fliet
2. de scheidsrechter flat
3. de scheidsrechter floot
4. de scheidsrechter flaut

Zet in de Imperfectum:
Wij dwingen

1. wij dwoengen
2. wij dwangen
3. wij dwiengen
4. wij dwongen

Zet in de imperfectum:
Ik eet
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Wij breken
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Hij bedriegt
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Ik blijf
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Jij drinkt
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Ik denk
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Ik blaas
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Ik begin
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Wij brengen
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Het geldt
(hele zin)

Zet in de imperfectum:
Ik draag
(hele zin)