Nederlands spelling blok 3 1 km bk

Spelling
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les:
                                                                                                                  1KM
Aan het eind van de les
o kun je de persoonsvorm in de verleden tijd goed schrijven
o weet je wat klankvaste en klankveranderende werkwoorden zijn.


Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
In het vorige blok heb je geleerd:
  • hoe je de persoonsvorm kunt herkennen;
  • wanneer je een enkele of dubbele klinker moet schrijven;
  • wanneer je een enkele of dubbele medeklinker moet schrijven;
  • weet je wanneer je woorden met au of ou, i of ie en met ij of ei moet schrijven;
  • kun je de persoonsvorm in tegenwoordige tijd goed schrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd
Bij klankvaste werkwoorden verandert de klank niet in de verleden tijd.
Klankvaste werkwoorden krijgen





een werwoord dat al op t of d eindigt, krijgt dd of tt:  Ik brand -> ik brandde 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd
Werkwoorden waarbij de klank verandert in de verleden tijd, noemen we klankveranderend. Meestal kun je horen hoe je deze werkwoorden schrijft.

  • Ik loop -> ik liep;                  wij lopen -> wij liepen
  • Ik slaap -> ik sliep               wij slapen -> wij sliepen
  • ik schrijf -> ik schreef       wij schrijven -> wij schreven

Slide 5 - Tekstslide

Laats ging ik vliegen, dus zeg ik vloog.
Maar zeg nu bij wiegen beslist niet: ik woog,
want woog is nog altijd afkomstig van wegen,
maar is dan ‘ik voog’ een vervoeging van vegen?
Wat hoort er bij ‘zoeken’? Jazeker, ik vlocht?
Welnee, beste mensen, want vlocht komt van vlechten.
En toch is ik ‘hocht’ niet afkomstig van hechten.
En bij lopen hoort ik liep, maar bij kopen geen kiep.
En evenmin zegt men bij slopen ‘ik sliep’.
Want sliep moet u weten, dat komt weer van slapen.
Maar fout is natuurlijk ‘ik riep’ bij het rapen.
Want riep komt van roepen. Ik hoop dat u ’t weet
en dat u die kronkels beslist niet vergeet.

Slide 6 - Tekstslide

Doel van de les: 1BK
Aan het eind van de les
  • weet je hoe je verschillende woorden met een lange en korte klank goed spelt
  • kun je het werkwoord in de tegenwoordige tijd enkelvoud en meervoud spellen.

Slide 7 - Tekstslide

Wat weet je nog?
In de vorige blok heb je geleerd:
  • je kunt korte en lange klanken herkennen;
  • je kunt het werkwoord spellen in de tegenwoordige tijd;
  • je kunt de persoonsvorm herkennen in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

i of ie?
De meeste lange klanken schrijf je met 2 klinkers
voorbeeld: bot -boot, man - maan, bek - beek

Dat kan niet bij de i. De lange klank i schrijf je soms met een i en soms met een ie. De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren.
voorbeeld: liter, gieter, gitaar, politie, vakantie

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
persoonsvorm in de tegenwoordige tijd enkelvoud.

Slide 10 - Tekstslide

persoonsvorm in tegenwoordige tijd
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd meervoud.
Voor de meervoud in de tegenwoordige tijd gebruik je altijd het hele werkwoord.

enkelvoud
meervoud
ik
loop
wij
lopen
jij, u
loopt
jullie
lopen
hij, zij , het
loopt
zij
lopen

Slide 11 - Tekstslide







ik land, jij landt, het landt, wij landen, jullie landen
enkelvoud
meervoud
ik
sprint
wij
sprinten
jij u
sprint
jullie
sprinten
hij, zij , het
sprint
zij
sprinten

Slide 12 - Tekstslide

Einde van de uitleg.

Is het doel behaald?

1BK?
1KM?

Slide 13 - Tekstslide