V3 grammatica werkwoordsvormen en voegwoorden


Welkom V3T!


Grammatica: voegwoorden en werkwoordsvormen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom V3T!


Grammatica: voegwoorden en werkwoordsvormen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Huiswerkopdrachten nakijken
  3. Voegwoorden en werkwoordsvormen
  4. Extra oefenen
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1
a zelfstandige naamwoorden: politie, Naarden, klopjacht, inbreker, middernacht, huis / lidwoorden: de, een, een, een / bijvoeglijke naamwoorden: nachtelijke
b zelfstandige naamwoorden: KLM, dinsdag, tiental, vluchten, werkonderbrekingen, luchthavens/ lidwoord: een / bijvoeglijke naamwoorden: Duitse
c zelfstandige naamwoorden: parlementslid, werkzaamheden / lidwoorden: het / bijvoeglijke naamwoorden: homoseksuele, Braziliaanse
d zelfstandige naamwoorden: honderden, tientallen, zeekoeten, weken / lidwoorden: de / bijvoeglijke naamwoorden: dode, verzwakte, afgelopen
e zelfstandige naamwoorden: neerstorten, vrachtvliegtuig, Iran, bemanningsleden, leven / lidwoorden: het, een / bijvoeglijke naamwoorden: -

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2
a bijwoorden: - / voorzetsels: over, op / voornaamwoord: hun (bezittelijk)
b bijwoorden: steeds, verder, uiteindelijk / voorzetsels: op, tussen, bij, van, per / voornaamwoorden: hij (persoonlijk), zo’n (aanwijzend)
c bijwoorden: er, steeds, vaker, flexibel / voorzetsels: voor, om, te / voornaamwoorden: -
d bijwoorden: straffeloos / voorzetsel: in / voornaamwoorden: hun (bezittelijk)
e bijwoorden: hoeveel / voorzetsels: te, per, voor / voornaamwoorden: -

Slide 5 - Tekstslide

Wat voegt een ONDERSCHIKKEND voegwoord aan elkaar?
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een ONDERSCHIKKEND voegwoord?
A
omdat
B
want
C
en
D
zodra

Slide 7 - Quizvraag

Welk voegwoord is GEEN ONDERSCHIKKEND voegwoord?
A
terwijl
B
voordat
C
dus
D
mits

Slide 8 - Quizvraag

Wat voegt een NEVENSCHIKKEND voegwoord aan elkaar?
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een NEVENSCHIKKEND voegwoord?
A
en
B
omdat
C
zodat
D
maar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN NEVENSCHIKKEND voegwoord?
A
maar
B
dat
C
want
D
en

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in de onderstaande zin?

Ik drink graag thee maar ik drink ook graag koffie.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in de onderstaande zin?

Of ik mijn huiswerk ga doen, weet ik nog niet.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in de onderstaande zin?

De docente maakt extra oefeningen over voegwoorden, omdat de leerlingen dat graag willen.
A
onderschikkend
B
nevenschikkend

Slide 14 - Quizvraag

Wat geven werkwoordsvormen NIET aan?
A
de vervoegingen
B
de bedrijvende of lijdende vorm
C
de wijs (aantonende, aanvoegende of gebiedende)
D
de tijd van de zin

Slide 15 - Quizvraag

Hoe veel werkwoordsvormen zijn er?
A
9
B
10
C
11
D
12

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN werkwoordsvorm?
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid tegenwoordige tijd
C
infinitief
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de werkwoordsvorm in onderstaande zin?

Omdat je op reis bent, BEANTWOORDT ik je mail.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de werkwoordsvorm in onderstaande zin?

GLIMLACHEND liep ze naar school.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
voltooid deelwoord (vd)
C
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
D
onvoltooid deelwoord (od)

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de werkwoordsvorm in onderstaande zin?

Dat je dat niet SNAPTE, begrijp ik niet.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de werkwoordsvorm in onderstaande zin?

Ik HEB me in een snoepje VERSLIKT.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
B
onvoltooid verleden tijd (ovt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de werkwoordsvorm in onderstaande zin?

Zij ZOU mij nog BELLEN.
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
B
onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
C
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
D
voltooid verleden tijd (vvt)

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de werkwoordsvorm in onderstaande zin?

Sjors had wel iets minder hard willen WERKEN.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord
C
infinitief
D
onvoltooid tegenwoordige tijd

Slide 23 - Quizvraag

Extra oefenen
  • Voegwoorden: opdr. 5 (p. 144)
  • Werkwoorden en werkwoordsvormen: opdr. 3 (p. 144)
  • Zinsontleding (alle zinsdelen en zinsdeelstukken): opdr. 4 (p. 148)
  • Alle antwoorden van bovenstaande opdrachten staan op Teams.

Slide 24 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 23 november
Repetitie grammatica 1 t/m 3
Leren p. 138-139, p. 142-143, p. 146, p. 164-176
Bestuderen gemaakte opdrachten & LessonUps (linkjes staan op Teams)

Let op: je hoeft het volgende NIET te kennen: voorzetselvoorwerp, telwoorden, vragend vnw, werderkerend vnw en wederkerig vnw (deze staan er wel tussen op bovenstaande pagina's)

Slide 25 - Tekstslide