Les 18-09-2020, paragraaf 2.2

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 2 - Quizvraag

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 3 - Quizvraag

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 4 - Open vraag

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 5 - Quizvraag

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen:
1. Ik kan uitleggen op welke manieren je allemaal kunt betalen. 
2. Ik kan aangeven wat je allemaal kunt doen als je bankiert.   
3. Ik kan een bankafschrift lezen.

HUISWERK: Opdrachten van paragraaf 2.2

Slide 7 - Tekstslide

Betaalpas
Met een betaalpas of je mobiel kan je contactloos betalen tot €25,00 bij een betaalautomaat. Je kan hiermee onbeperkt pinnen bij een pinautomaat.

Slide 8 - Tekstslide

Creditcard
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Slide 9 - Tekstslide

Elektronisch betalen

Slide 10 - Tekstslide

Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank

Slide 11 - Tekstslide

Creditsaldo

  • positief saldo
  • geld op je rekening
  • hier krijg je creditrente over, wat positief is!

Debetsaldo

  • negatief saldo
  • geld tekort op je rekening
  • hier krijg je debetrente over, wat negatief is!

Slide 12 - Tekstslide

Rekenafschrift
Vorige saldo    €50
Ontvangen                            €20              +
Betaald              €40                                   -
Nieuw saldo    €30 →  creditsaldo

Slide 13 - Tekstslide

Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
  • Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
  • Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
  • Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
  • Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.




timer
4:00

Slide 14 - Tekstslide

Wie oh wie krijgt de beurt?!
523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit

Slide 15 - Tekstslide

Uitwerking
Creditsaldo =                      €523,80
Kleding =                           -  €224,00                      (€125 + €99)
Salaris =                             + €126,40
Abonnement =                - €25,00                 
Nieuwe saldo =                  €401,20

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdrachten van paragraaf 2.2
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 2.3

timer
25:00

Slide 17 - Tekstslide

Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo?

Slide 18 - Open vraag

Uitwerking
€ 75 (oud saldo) + € 10 (ontvangsten) - € 5 (uitgaven) - € 3 (uitgaven) = € 77,00 (nieuw saldo)

Slide 19 - Tekstslide

HUISWERK
opdrachten paragraaf 2.2

Slide 20 - Tekstslide