SGH H3 deel 1


Wat weet je al over geld?

Paragraaf 3.1 en 3.2
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Wat weet je al over geld?

Paragraaf 3.1 en 3.2

Slide 1 - Tekstslide

In welk jaar is de euro ingevoerd?
A
1990
B
2000
C
2002
D
2004

Slide 2 - Quizvraag

Hoe veel kost het om een euro te maken?
A
1 euro
B
22,5 cent
C
14,25 cent
D
9,75 cent

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het meest vervalste eurobiljet
in Nederland?
A
10 euro
B
20 euro
C
50 euro
D
100 euro

Slide 4 - Quizvraag

Een euro is minder waard dan een dollar
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Een bitcoin kost je ongeveer
A
400 euro
B
4000 euro
C
40000 euro
D
400000 euro

Slide 6 - Quizvraag

Wat is geen technische vereiste aan geld?
A
Het moet duurzaam zijn
B
Het moet handzaam zijn
C
Het wordt door veel mensen gebruikt
D
Het moet deelbaar zijn

Slide 7 - Quizvraag

Chartaal geld is een andere term voor het geld dat op je bankrekening staat
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze les
Worden crypto op termijn de nieuwe geldvormen?

Slide 9 - Tekstslide

Cryptogeld
Wordt geregistreerd in de blockchain: systeem waarin data wordt opgeslagen in een keten van blokken

Bekendste munten: bitcoin en ethereum

Goed beveiligde wallet: veilig voor hackers

Mining: nieuwe cryptocodes berekenen



Slide 10 - Tekstslide

Crypto als investering
Zeer volatiel rendement

Wanneer is er een dip?

CFD's: contract for difference

Tip: alleen met geld dat je over hebt

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer is crypto geld?
Functies: ruilmiddel, oppotmiddel, rekenmiddel

Vereisten: handzaam, duurzaam, deelbaar en niet na te maken

Zodra het algemeen geaccepteerd is

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer wordt crypto geld?
Als er overal mee betaald kan worden (zonder te veel transactiekosten)


Als het fiduciair is: mensen moeten vertrouwen hebben

Slide 15 - Tekstslide


Aan de slag

Maken 3.2 opdracht 7 (blz 58) en
3.5 Toepassen opdracht 4 (blz 69)

Slide 16 - Tekstslide