Les 6 HERHALING

Leerdoelen 5.1
1. Je kan uitleggen op welke manieren je foto's kan vastleggen
2. Je kan uitleggen hoe je een stroboscopische foto maakt
3. Je kunt een afstand-tijdtabel maken van een beweging van een voorwerp
4. Je kunt een afstand-tijddiagram tekenen van een afstand-tijdstabel.
5. Je kunt een afstand-tijddiagram aflezen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen 5.1
1. Je kan uitleggen op welke manieren je foto's kan vastleggen
2. Je kan uitleggen hoe je een stroboscopische foto maakt
3. Je kunt een afstand-tijdtabel maken van een beweging van een voorwerp
4. Je kunt een afstand-tijddiagram tekenen van een afstand-tijdstabel.
5. Je kunt een afstand-tijddiagram aflezen

Slide 1 - Tekstslide

Stroboscobische foto, wat moet je onthouden?
1. De foto wordt gemaakt in een donkere ruimte  met een stroboscooplamp
2. De stroboscooplamp geeft een kort lichtflits, alleen dan wordt het voorwerp zichtbaar.
3. De tijd tussen de lichtflitsen is altijd even lang

Slide 2 - Tekstslide

Stroboscopische foto

Slide 3 - Tekstslide

Stroboscopische foto
Tabel van stroboscopische foto
t (s)
s (m)
0
0
0,1
0,2
0,2
0,9
0,3
2
0,4
3,4
0,5
5,5

Slide 4 - Tekstslide

t (s)
s (m)
0
0
0,1
0,2
0,2
0,9
0,3
2
0,4
3,4
0,5
5,5

Slide 5 - Tekstslide

Dit is een stroboscopische foto
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Dit is een stroboscopische foto
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Je kunt een beweging vastleggen op een stroboscopische foto.
Hoe maak je een stroboscopische foto?

A
Door de sluiter open te laten en constant te belichten.
B
Door de sluiter open te laten en te verlichten met een aantal korte lichtflitsen.
C
Door een hele reeks foto’s vlak achter elkaar te maken.
D
Door een hele serie gefilmde beeldjes op elkaar te leggen.

Slide 8 - Quizvraag

de stroboscopen lamp staat ingesteld op 0,5 seconden. Hoe lang duurt de gehele beweging

Slide 9 - Open vraag

Leerdoelen 5.2
1.De leerling kan de gemiddelde snelheid van een voorwerp berekenen
2.De leerling kan in m/s omrekenen naar km/u
3.De leerling kan de afstand berekenen die een voorwerp in een bepaalde tijd aflegt. 
4. De leerling kan de tijd berekenen die een voorwerp nodig heeft voor een bepaalde tijd

Slide 10 - Tekstslide

Gemiddelde snelheid
Gemiddelde snelheid = afstand : tijd
Gemiddelde snelheid berekenen

Slide 11 - Tekstslide

De gemiddelde snelheid
Afstand
meter
m
Tijd
seconde
s(sec)
Snelheid
meter per seconde
m/s
gemiddelde snelheid= afstand/tijd

Slide 12 - Tekstslide

omrekenen m/s naar km/h

Slide 13 - Tekstslide

Afstand berekenen
Hiervoor heb je nodig de gemiddelde snelheid en de tijd

Formule: Afstand= gemiddelde snelheid x tijd

welke eenheden zoek je dan op in de tekst?

Slide 14 - Tekstslide

Bij de grootheden 'afstand' , 'tijd' , en 'snelheid' horen verschillende eenheden. 
Voorbeeld:  bij de grootheid 'temperatuur' hoort de eenheid 'graden Celsius'.
Zet de juiste grootheden en eenheden bij elkaar.
km/h
of
m/s
km
of
m
h
of
s
Snelheid
Afstand
Tijd

Slide 15 - Sleepvraag

Ik fiets in 10 seconde 50 meter. Hoe groot is mijn gemiddelde snelheid?
(gemiddelde snelheid = afstand / tijd)
Geef de volledige berekening

Slide 16 - Open vraag

Reken de volgende snelheden om:
45 km/h = ........................ m/s
360 m/s = ........................ km/h


32 m/min = ........................ m/s


12,5
100
0,53
8,8
115,2
162
1296
1920

Slide 17 - Sleepvraag

Een atleet loopt een rondje van 80 minuten met een gemiddelde snelheid van 14 km/h. Hoe groot is de afstand die hij gelopen heeft? Vul je hele berekening in.

Afstand= tijd X gemiddelde snelheid

Slide 18 - Open vraag

Leerdoelen 5.3
1. Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de snelheid bij een beweging met constante snelheid, een versnelde en een vertraagde beweging
2. Je kunt de snelheid op elk moment van de beweging berekenen bij een beweging met een constante snelheid
3. Je kunt aan de vorm van de grafiek een beweging met constante snelheid, een versnelde beweging en een vertraagde beweging herkennen.

Slide 19 - Tekstslide

 Versnelde beweging

"Bij een versnelde beweging wordt de snelheid met de tijd steeds groter"

Slide 20 - Tekstslide

Versnelde beweging

Slide 21 - Tekstslide

Constante snelheid
  • Als de roltrap beweegt, constante snelheid. 
  • De trap gaat niet harder of zachter.
  • De gemiddelde snelheid is hetzelfde als de constante snelheid

Slide 22 - Tekstslide

Constante snelheid

Slide 23 - Tekstslide

constante snelheid
vertraagde beweging
 Vertraagde beweging

Slide 24 - Tekstslide


In welk diagram is er sprake van een versnelde beweging
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 25 - Quizvraag

Bij een vertraagde beweging
A
Blijft de afstand tussen de beelden hetzelfde
B
Wordt de afstand tussen de beelden groter
C
Wordt de afstand tussen de beelden kleiner

Slide 26 - Quizvraag

Geef aan welke grafiek hoort bij een eenparige beweging, een versnelde beweging en een vertraagde beweging
Versnelde beweging
Vertraagde beweging
Eenparige beweging

Slide 27 - Sleepvraag

Leerdoelen 5.4
1. Je kunt drie factoren noemen waarvan de lengte van een remweg afhangt
2. Je aan de hand van een grafiek uitleggen wat het verband is tussen de beginsnelheid en de remweg
3. Je kunt uitleggen wat bedoeld wordt met de reactie tijd en de reactie-afstand
4. Je kunt de afstand berekenen die een auto nodig heeft om te stoppem

Slide 28 - Tekstslide

Remweg en beginsnelheid


Als de snelheid n keer zo groot wordt, wordt de remweg
n2 keer zo lang

Slide 29 - Tekstslide

Remweg en massa

Slide 30 - Tekstslide

Remweg en remkracht

Hangt af van:
Remkracht van de auto
Banden van de auto
Weersomstandigheden

Slide 31 - Tekstslide

Remweg en stopafstand
Remweg: afstand die je aflegt tijdens het remmen (dat is dus NA de reactie-afstand).
Stopafstand: remweg + reactie-afstand.

Slide 32 - Tekstslide

Stopafstand = reactieafstand + remweg

Slide 33 - Tekstslide

Kies van elke situatie of het de remweg langer of korter maakt.
Remweg wordt langer
Remweg wordt korter
Je banden zijn versleten
Je rijdt hard
Je hebt een volle aanhanger
De aanhanger is leeg
Je remt hard
Het wegdek is weer droog

Slide 34 - Sleepvraag

Welke heeft een langere remweg?
A
Auto links
B
Auto rechts

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de remweg?
A
de lengte van de remsporen
B
een weg waarop je goed kunt remmen
C
de afstand die tijdens het remmen wordt afgelegd
D
De tijd die je nodig hebt alvorens je gaat remmen

Slide 36 - Quizvraag

De reactie-afstand van een bestuurder is 15 meter. Zijn remweg is 23 meter. Wat is zijn stopafstand

Slide 37 - Open vraag

Wat is de berekening voor de stopafstand?
De stopafstand =
A
alleen de reactie-afstand
B
alleen de remweg
C
reactie-afstand - remweg
D
reactie-afstand + remweg

Slide 38 - Quizvraag

Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja

Slide 39 - Quizvraag

Einde
nog vragen?

Slide 40 - Tekstslide