Poëzie - opdracht

Poëzie
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht zelf poëzie schrijven

Slide 2 - Tekstslide

1.
Kies van de volgende woorden eentje die jou aanspreekt:


liefde – liefdesverdriet – zomer – afscheid – vrijheid – sport

Bijvoorbeeld:
afscheid

Slide 3 - Tekstslide

2.
Schrijf een aantal zelfstandige naamwoorden op waar je bij dat woord aan denkt.


Bijvoorbeeld:
afscheid → zakdoek, gehuil, neus, snot, afstand, hand, oren, ogen, mond, wind, regen, zee


Slide 4 - Tekstslide

3.
Schrijf ook een aantal werkwoorden op waar je bij datzelfde woord aan denkt.


Bijvoorbeeld:
afscheid → huilen, reizen, snuiten, rijden, lopen, schreeuwen, luisteren, kijken, fietsen

Slide 5 - Tekstslide

4.
Probeer nu de zelfstandige naamwoorden met de werkwoorden te combineren. Ze hoeven niet altijd letterlijk bij elkaar te passen!


Bijvoorbeeld:
de zakdoek huilt, het snot schreeuwt, ogen die luisteren en oren die kijken.

Slide 6 - Tekstslide

5.
Probeer bij elk zelfstandig naamwoord en werkwoord een rijmwoord te verzinnen.
  
Bijvoorbeeld
huilen – schuilen, neus – keus, snuiten – buiten, hand – band, oren – boren, snot – slot, afstand – brand, lopen – hopen, 
wind – kind, zee – mee, enz. enz.


Slide 7 - Tekstslide

6.
Je hebt nu al heel wat (zelfstandige-, werk- en rijm-) woorden opgeschreven. 
Probeer er nu eens zinnetjes van te maken die mooi bij elkaar passen. 
Je mag alle combinaties gebruiken, maar het hoeft niet. 
Ook mag je nieuwe woorden en combinaties bedenken.

Slide 8 - Tekstslide

7.
Maak nu van al jouw woorden, combinaties en zinnetjes een gedicht.
Gebruik de tips op de volgende slides.
Als je je gedicht in klad klaar hebt, typ je het over in Word.
Je mag alle lettertypen gebruiken en je mag het gedicht ook versieren met afbeeldingen.

Slide 9 - Tekstslide

Tips
  • Je gedicht mag rijmen, maar het hoeft niet. 
  • Bij rijm kies zelf je rijmschema (abab, aabb, abba, abcb)
  • Je mag tegenstellingen gebruiken (verdrietig – vrolijk, lachen – huilen)
  • Herhaling zorgt voor extra nadruk
  • Dat geldt ook voor overdrijving (een traan van honderd kilo)
  • Streep woorden of zinnen door die je niet mooi vindt, of niet belangrijk
  • Denk aan de dichtvormen enjambement, vormgedicht



Slide 10 - Tekstslide

Tips
  • Denk aan beeldspraak: vergelijking - metafoor - personificatie
  • Verander de volgorde van de zinnen of de woorden
  • Kies andere woorden voor dezelfde gebeurtenis of emotie: synoniemen
  • Gebruik homoniemen (een woord met meerdere betekenissen)
  • Lees het gedicht hardop aan jezelf voor. 
  • Wat klinkt niet goed en wil je nog veranderen?
  • Je mag zelf weten of je gebruik maakt van leestekens of niet
  • Bedenk een passende titel bij je gedicht



Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeldgedicht

Slide 12 - Tekstslide