Hoofdstuk 5 Produceren maar!

Hoofdstuk 5
Produceren maar! 
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
Produceren maar! 

Slide 1 - Tekstslide

produceren

Slide 2 - Woordweb

Paragraaf 5.1

Hoe produceer je?

Slide 3 - Tekstslide

PRODUCEREN

Slide 4 - Tekstslide

Produceren is:
het maken van goederen of het leveren van diensten.

Slide 5 - Tekstslide

Formele productie
Formele productie: 
Bedrijven en de overheid maken goederen en leveren diensten waarvoor consumenten betalen. Het CBS (Centraal bureau voor de statistiek) registreert deze productie.

Slide 6 - Tekstslide

Informele productie
Informele productie:
Je fietsband plakken of vrijwilligerswerk doen is ook productie. Hiervoor wordt niet betaald en deze productie staat niet geregistreerd bij het CBS. Ook zwart werken is informele productie.

Slide 7 - Tekstslide

Kies uit formele- of informele productie.

Jan kookt 's avonds het avondeten voor hem en zijn vrouw.
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 8 - Quizvraag

Het CBS schrijft op zijn website:
'Productie in derde kwartaal gestegen'
Dit gaat over
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 9 - Quizvraag

Sleep naar het goede antwoord
Formele productie
Informele productie
Het maken van vrachtauto's bij Scania.
Zwart werken bij de boer in je buurt.
Op bezoek bij een ouder medemens.
Werken in de supermarkt als vakkenvuller.

Slide 10 - Sleepvraag

Productiefactoren

Natuur: grondstoffen uit de natuur zoals ijzererts, water, grond, hout, aardgas maar ook lucht en zon.

Arbeid: al het werk dat de mensen moetn doen bij het maken van een product.

Kapitaal: het geld dat een ondernemer gebruikt voor de aanschaf van hulpmiddelen zoals gebouwen, machines, gereedschap en vrachtauto's. Je noemt ze daarom kapitaalgoederen.

Slide 11 - Tekstslide

Sleep de productiefactoren naar het juiste plaatje in de volgende opdracht.

Slide 12 - Tekstslide

leraar
computer
fabriekshal
monteur
schoonmaker
tarwe
vee
vrachtwagen
zonlicht

Slide 13 - Sleepvraag

Bedrijfskolom
Bedrijven die na elkaar aan het product meewerken, vormen samen de bedrijfskolom.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Door elke bewerking wordt het product telkens een beetje meer waard.
A
Productiewinsten
B
Produceren
C
Bedrijfskolom
D
Toegevoegde waarde

Slide 16 - Quizvraag

Mechanisatie en automatisering
  • Mechanisatie = machines nemen het werk van mensen over.
  • Automatisering = bediening van machines wordt niet door mensen maar door computers gedaan.

Slide 17 - Tekstslide

Machines nemen het werk over van mensen.
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 18 - Quizvraag

De school heeft een computer die de temperatuur regelt in de lokalen
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 19 - Quizvraag

Technologische ontwikkelingen
Vernieuwingen en verbeteringen aan producten en manieren van produceren doordat de techniek zich steeds verder ontwikkelt, noemen we technologische ontwikkelingen.

Slide 20 - Tekstslide

Paragraaf 5.2
Hoe maak je winst?

Slide 21 - Tekstslide

Afzet
Het aantal verkochte producten in een bepaalde tijd.

Bijvoorbeeld: ik verkoop 12 bossen bloemen in drie dagen tijd.

Slide 22 - Tekstslide

Omzet 
Is het totaalbedrag dat je met de verkopen ontvangt.

Dus het geld dat je na de verkoop van de bossen bloemen in je kassalade hebt.

Slide 23 - Tekstslide

Omzet berekenen
Afzet x verkoopprijs = omzet

Dus in het geval van de bossen bloemen:
12 x €25,00 = €300,-


12 = afzet                   €25,- = verkoopprijs                   €300,- = omzet

Slide 24 - Tekstslide

Inkoopwaarde
Het totaalbedrag dat een bedrijf uitgeeft aan de inkoop van producten.

De bloemist kocht de bloemen in voor €15,-

Slide 25 - Tekstslide

Brutowinst
Als je de inkoopwaarde van de omzet afhaalt dan hou je de brutowinst over.


Slide 26 - Tekstslide

Brutowinst bloemist
De bloemist kocht de bloemen in voor €15,- 
Dus zijn inkoopwaarde is 12 x €15,- = €180,-

We hebben berekend dat de omzet €300,- was.

De brutowinst van de bloemist is: €300,-  min €180,- = €120,-

Slide 27 - Tekstslide

Een bakker verkoopt per week 175 broden. De verkoopprijs van een brood is €2,10. Wat is de omzet van deze bakker?
A
€2210,-
B
€367,50
C
€367,-
D
€368,-

Slide 28 - Quizvraag

De bakker kocht de broden in voor €1,95. Wat is de inkoopwaarde van de bakker?
A
€342,-
B
€341,-
C
€341,25
D
€2388,75

Slide 29 - Quizvraag

Nu we de omzet en de inkoopwaarde hebben berekend, kunnen we de brutowinst van de bakker berekenen. Wat is de brutowinst van de bakker?
A
€26,-
B
€27,-
C
€26,25

Slide 30 - Quizvraag

Paragraaf 5.3
Met of zonder btw?

Slide 31 - Tekstslide

BTW (Belasting Toegevoegde Waarde?

Een belasting die de overheid heft over de verkoop van goederen en diensten.

Een ander woord voor BTW is Omzetbelasting.

Slide 32 - Tekstslide

BTW-tarieven

21%: kleding, meubels, auto etc
6%  : levensmiddelen, boeken en sommige diensten
(het btw tarief van 6% is inmiddels vervangen voor 9%)
We maken gebruik van het percentage dat in het boek staat.
0%   : medicijnen, postzegels en onderwijs

Slide 33 - Tekstslide

Consumentenprijs
De consumentenprijs is de prijs die jij betaalt voor een product in de winkel.

verkoopprijs + btw = consumentenprijs

Slide 34 - Tekstslide

De verkoopprijs zonder btw van een smartphone is €249,- De btw is 21%. Bereken de consumentenprijs. Tip: maak gebruik van een verhoudingstabel.
A
€52,29
B
€301,-
C
€301,29
D
€52,-

Slide 35 - Quizvraag

BTW

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Brutowinstmarge
Bovenop de inkoopprijs komt de brutowinstmarge. Hier betaald de ondernemer de bedrijfskosten van.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Paragraaf 5.4
Is meer productie goed voor ons?

Slide 40 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
De hoeveelheid producten die een werknemer in een bepaalde tijd (uur, week, jaar) maakt.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Maatschappelijke opbrengsten

Als de productie toeneemt, neemt de werkgelegenheid toe en komen er meer banen. Met het inkomen van dat door die extra banen wordt verdiend kunnen mensen meer goederen en diensten kopen. Daardoor stijgt de welvaart. Voordelen van meer productie noem je maatschappelijke opbrengsten.

Slide 43 - Tekstslide

Maatschappelijke kosten

Meer productie veroorzaakt meer milieuschade. Bijvoorbeeld door geluidshinder, stankoverlast of luchtvervuiling.
Grootste deel van de milieuschade wordt betaald door ons allemaal via de belasting (geluidsschermen, afvalverwerking). Deze kosten noem je maatschappelijke kosten.

Slide 44 - Tekstslide

Vragen?
Neem contact met me op via de chat in teams!

Slide 45 - Tekstslide