WK 22 2HM1 FR

quiz
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

quiz

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Je suis malade.
A
Je
B
suis
C
malade

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de plaats van de ontkenning?
A
om het werkwoord
B
voor het werkwoord
C
om de persoonsvorm
D
achter het werkwoord

Slide 3 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Ils vont à la plage. 
A
Ils n'vont pas à la plage.
B
Ils ne vont pas à la plage.
C
On ne va pas à la plage.

Slide 4 - Quizvraag

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 5 - Quizvraag

Est-ce que tu manges?






































































Est-ce que tu manges?
A
Wat eet jij?
B
Eet jij?

Slide 6 - Quizvraag

'Est-ce que' betekent:
A
wat
B
waar
C
heeft geen betekenis
D
waarom

Slide 7 - Quizvraag

wat is niet een vraagwoord?
A
pourquoi
B
combien
C
quand
D
est

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vertaal je het vraagwoord: hoe?
A
Comment
B
Quand
C
Qui
D
Pourquoi

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is een vraagwoord?
A
souvent
B
pourquoi
C
chouette
D
beaucoup

Slide 10 - Quizvraag

Is het 'quel/quelle/quels/quelles'
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 11 - Quizvraag

Quel?
A
hoe?
B
wat?
C
welke?
D
waneer?

Slide 12 - Quizvraag

Quelle heure est-il?
A
il est onze heures moins demie.
B
il est dix heures et demie.
C
il est dix heures et demi.
D
il est onze heures et demie.

Slide 13 - Quizvraag

une école

Wat weet je over het woord 'école'?


A
enkelvoud, mannelijk
B
meervoud, vrouwelijk
C
mannelijk, meervoud
D
vrouwelijk, enkelvoud

Slide 14 - Quizvraag

la santé
A
de gezondheid
B
de kerstman
C
de sinas
D
het medicijn

Slide 15 - Quizvraag

C'est bon pour la santé
A
des hamburgers
B
des tomates
C
des bonbons

Slide 16 - Quizvraag



Je vais prendre de la santé / la soupe aux tomates. 
A
la santé
B
la soupe

Slide 17 - Quizvraag

Traduis:

malade
A
ziek
B
grappig
C
al
D
zoals

Slide 18 - Quizvraag

Je suis malade.
(nooit)

A
Je ne jamais suis malade.
B
Je jamais suis malade.
C
Je ne suis jamais malade.
D
Je ne suis malade jamais.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de ontkenning van
je suis malade
A
je ne pas suis malade
B
je suis ne pas malade
C
je ne suis pas malade
D
je suis malade ne pas

Slide 20 - Quizvraag

einde
van de quiz!

Slide 21 - Tekstslide