VCA oefenvragen H6

H6
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
VCAMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H6

Slide 1 - Tekstslide

Wat is geen gevaar bij gevaarlijke stoffen?
A
Bijtend gevaar
B
Beknellingsgevaar
C
Verstikkingsgevaar
D
Brandgevaar

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de beste manier om contact met een giftige stof te voorkomen?
A
De gevaarlijke stof vervangen door een niet-gevaarlijke stof.
B
Je handen regelmatig wassen.
C
Werkkleding uittrekken als je gaat pauzeren.
D
PBM's gebruiken.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van maatregelen nemen?


A
1. Bronmaatregelen, 2. Persoonlijke maatregelen, 3. Collectieve maatregelen, 4.Individuele maatregelen.
B
1. Individuele maatregelen, 2. Collectieve maatregelen, 3. Bronmaatregelen, 4. Persoonlijke maatregelen.
C
1. Persoonlijke maatregelen, 2. Individuele maatregelen, 3. Collectieve maatregelen, 4. Bronmaatregelen.
D
1. Bronmaatregelen, 2. Collectieve maatregelen, 3. Individuele maatregelen, 4. Persoonlijke maatregelen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een brandbevorderende (oxiderende) stof?
A
Zoutzuur
B
Wasbenzine
C
Zuurstof
D
Aardgas

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent dit pictogram?
A
Schadelijke stof
B
Brandbevorderende stof
C
Licht ontvlambare stof
D
Explosieve stof

Slide 6 - Quizvraag

De H-zin staat voor preventie: veiligheidsmaatregelen die je vooraf neemt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat moet er op een etiket van een gevaarlijke stof staan?
A
H- & P-zinnen
B
De naam van de stof
C
Gegevens fabrikant
D
Pictogram met het soort gevaar

Slide 8 - Quizvraag

De grenswaarde van een gevaarlijke stof wordt altijd vastgesteld voor een normale situatie.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Als de concentratie van een stof hoger is dan de grenswaarde dan is de situatie onveilig.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat moet je doen als je met een kolomboormachine werkt?
A
Je moet altijd een veiligheidsbril dragen.
B
Je moet altijd handschoenen dragen.
C
Je moet altijd het werkstuk met je hand vasthouden.

Slide 11 - Quizvraag

Als een gascilinder gevuld is met zuurstof dan is de kleur van de cilinder ...
A
wit
B
grijs
C
licht groen
D
zwart

Slide 12 - Quizvraag

Is het noodzakelijk om een gascilinder te beschermen tegen de zon of andere hittebronnen?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen goede preventieve maatregel tegen het lekken van gevaarlijke stoffen?
A
Onderhoud van de installatie.
B
Flenzen en koppelingen op de juiste manier monteren.
C
Visuele controle uitvoeren op kranen en afdichtingen.
D
Een lekbak onder een lekkende kraan zetten.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een sensibiliserende stof?
A
Een stof die corrosief is.
B
Een stof die op termijn een allergie kan veroorzaken.
C
Een stof die kankerverwekkend is.

Slide 15 - Quizvraag

Je leest het etiket van een gevaarlijk product. Hoe ziet u welke risico's het product heeft?

A
Aan de P-zinnen.
B
Aan de R-zinnen.
C
Aan de H-zinnen.
D
Aan de B-zinnen.

Slide 16 - Quizvraag

Waar staat de H voor in de H-zin?
A
De H staat voor Hazard (gevaar in het Nederlands)
B
De H staat voor de afkorting van het soort gevaar.
C
De H staat voor Help. Hier staat wat je nodig hebt bij een ongeluk.

Slide 17 - Quizvraag

Waarvoor gebruik je een persoonlijke monitor?
A
Om gevaarlijke stoffen te meten.
B
Om te meten of de grenswaarde van een gevaarlijke stof niet wordt overschreden.
C
Het meet je hartslag en bloeddruk tijdens het werken.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een bijtende stof?
A
Stikstof
B
Cement
C
Haarkleurmiddel
D
Zoutzuur

Slide 19 - Quizvraag

Onder welk percentage (zuurstof) moet je onafhankelijke adembescherming gebruiken?
A
14%
B
19%
C
25%

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het effect van organische oplosmiddelen op de gezondheid?
A
Ze belemmeren het normaal ademhalen.
B
Ze kunnen zuurstof verdringen in het bloed.
C
Ze kunnen ernstige schade veroorzaken.

Slide 21 - Quizvraag

Cement is een voorbeeld van een zware metaal.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Zink en lood zijn voorbeelden van zware metalen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag