Geld 1 leerjaar 1 derde periode deel 2

Inleiding:
Geld.
Als je iets wilt kopen, moet je daarvoor betalen. Betalen doe je met geld.
Je geeft geld in ruil voor een product.
Je kunt betalen met biljetten en munten, maar ook met een pinpas.
Als je pint heb je niet echt het geld in je handen, maar dan betaal je met een pinpas. In beide gevallen is geld een ruil- en betaalmiddel.

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Inleiding:
Geld.
Als je iets wilt kopen, moet je daarvoor betalen. Betalen doe je met geld.
Je geeft geld in ruil voor een product.
Je kunt betalen met biljetten en munten, maar ook met een pinpas.
Als je pint heb je niet echt het geld in je handen, maar dan betaal je met een pinpas. In beide gevallen is geld een ruil- en betaalmiddel.

Slide 1 - Tekstslide

Inleiding:
Geld.
Je wilt een mobiele telefoon kopen. Deze telefoon kost €250,- Jij geeft €250,- en in ruil voor jouw geld, krijg jij de telefoon.
Jij betaalt met geld en in ruil daarvoor krijg jij de telefoon.

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding:
Geld.
Je hebt verschillende munteenheden in de wereld.
Veel landen hebben hun eigen munten en biljetten.
Vanaf 2002 betalen wij in Nederland met de Euro.
Je kunt in andere landen (16) ook met de Euro betalen. Er bestaan 8 verschillende Euromunten
en 7 verschillende Eurobiljetten.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Inleiding:
Geld.
Al deze munten en biljetten hebben verschillende waardes.
Het is belangrijk om te weten hoeveel de munten en biljetten waard zijn om hier goed mee te kunnen rekenen en omgaan.


Slide 5 - Tekstslide

Wat leer je in Geld 1?
Je leert:
• de verschillende biljetten en munten
• notatiewijzen geld
• geldbedragen samenstellen
• geldbedragen aanvullen

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 8 - Open vraag


Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 9 - Open vraag


Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 10 - Open vraag


Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 11 - Open vraag


Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 12 - Open vraag


Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 13 - Open vraag


Schrijf op hoeveel munt waard is.

Slide 14 - Open vraag


Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 15 - Open vraag


Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 16 - Open vraag

Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf op hoeveel de munt waard is.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf op hoeveel het biljet waard is.

Slide 23 - Open vraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+

Slide 24 - Sleepvraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+

Slide 25 - Sleepvraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+

Slide 26 - Sleepvraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+

Slide 27 - Sleepvraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+
+
+
+

Slide 28 - Sleepvraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+
+

Slide 29 - Sleepvraag

Sleep de biljetten naar een biljet van de gezamelijke waarde
+

Slide 30 - Sleepvraag

Einde van de les

Slide 31 - Tekstslide