Grammatica zinsdelen Les 0 - Herhaling

Welkom 1C!
Pak je leesboek er vast bij.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1C!
Pak je leesboek er vast bij.

Slide 1 - Tekstslide

Deze les...
- Stil lezen
- Doelen doornemen
- Oefening en uitleg Grammatica Zinsdelen in LessonUp
- Eventueel: Numo


Slide 2 - Tekstslide

Stil lezen
Pak je boek
en ga 
lekker lezen.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
- Ik kan de persoonsvorm van een zin aanwijzen.
- Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
- Ik kan het onderwerp van een zin aanwijzen.
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin aanwijzen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm (pv)?

Gisteren heeft Marja overheerlijke koekjes gebakken.
A
Gisteren
B
heeft
C
Marja
D
gebakken

Slide 5 - Quizvraag

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Gisteren / heeft Marja / overheerlijke koekjes / gebakken.
B
Gisteren / heeft / Marja overheerlijke koekjes / gebakken.
C
Gisteren / heeft / Marja / overheerlijke koekjes / gebakken.
D
Gisteren heeft / Marja / overheerlijke koekjes / gebakken.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp (ow) van de zin?

Gisteren heeft Marja overheerlijke koekjes gebakken.
A
Gisteren
B
Marja
C
koekjes
D
overheerlijke koekjes

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg)?

Gisteren heeft Marja overheerlijke koekjes gebakken.
A
heeft koekjes gebakken
B
heeft overheerlijke koekjes gebakken
C
heeft gebakken
D
Marja heeft gebakken

Slide 8 - Quizvraag

De zin juist ontleed:
Gisteren / heeft / Marja / overheerlijke koekjes / gebakken.
     (...)          pv/wg     ow                       (...)                                wg  

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
- Persoonsvorm (pv)
- Zinsdelen
- Werkwoordelijk gezegde (wg)
- Onderwerp (ow)

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
- Vertelt wat het onderwerp doet of overkomt.
- Vind je door...
   > de zin van tijd te veranderen
   > de zin vragend te maken
   > de zin van getal te veranderen

> De wijzers van de klok zijn vreemd genoeg verdwenen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de pv?

Leo doet onderzoek naar chemische reacties.

Slide 12 - Open vraag

Wat is de pv?

Gisteren hebben de leerlingen van klas 1C een toets gemaakt.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de pv?

In de winter konden we lekker schaatsen.

Slide 14 - Open vraag

Zinsdelen
- Woorden of groepjes woorden die bij elkaar horen.
- De pv is altijd een zinsdeel.
- Alle woorden die je samen vóór de pv kunt plaatsen, vormen 
  een zinsdeel.

> Na schooltijd / gaan / de leerlingen / hun huiswerk / maken.

Slide 15 - Tekstslide

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
De hond / van de buren / is / vorige week / weggelopen.
B
De hond van de buren / is vorige week / weggelopen.
C
De hond van de buren / is / vorige / week / weggelopen.
D
De hond van de buren / is / vorige week / weggelopen.

Slide 16 - Quizvraag

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Tim / zet / zijn fiets / netjes / in de fietsenstalling.
B
Tim / zet / zijn fiets netjes / in de fietsenstalling.
C
Tim / zet zijn / fiets / netjes / in de fietsenstalling.
D
Tim / zet / zijn / fiets / netjes / in de fietsenstalling.

Slide 17 - Quizvraag

Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Morgenmiddag / moet Liza / naar de orthodontist.
B
Morgenmiddag / moet / Liza / naar de / orthodontist.
C
Morgenmiddag moet / Liza / naar de orthodontist.
D
Morgenmiddag / moet / Liza / naar de orthodontist.

Slide 18 - Quizvraag

Onderwerp (ow)
- Geeft aan wie of wat iets doet of overkomt. 
- Het hoort bij de persoonsvorm.
- Vind je met de vraag: wie/wat + pv?

> De eik op het schoolplein / wordt / volgende week / gekapt.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het ow?

In de vakantie / gaat / Tanja / naar het zwembad.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het ow?

Onze kat / heeft / sinds het ongeluk / drie pootjes.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het ow?

Sandor en Elly / zitten / geconcentreerd / te werken.

Slide 22 - Open vraag

Werkwoordelijk gezegde (wg)
- 'Zegt' wat het onderwerp doet of wat ermee aan de hand is.
- Bestaat uit alle werkwoorden in een zin, dus ook de pv!
- Let op bij scheidbare werkwoorden als opbellen (belde ... op).
- Let op bij wederkerende werkwoorden (ik vergiste me).
- Ook 'te' en 'aan het' horen bij het wg.
- Een werkwoordelijke uitdrukking is in zijn geheel wg.

> Kim / zit / de hele avond / te gamen.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het wg?

Mijn zus is jaren geleden in Spanje gaan wonen.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het wg?

De was hangt op zolder te drogen.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het wg?

Flynth kan prachtige tekenen.

Slide 26 - Open vraag

Lesdoelen
- Ik kan de persoonsvorm van een zin aanwijzen.
- Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
- Ik kan het onderwerp van een zin aanwijzen.
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin aanwijzen.

Slide 27 - Tekstslide

Ik heb de lesdoelen behaald.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Tijd over? 
Ga aan de slag met Numo!

www.numo.nl
Gebruikersnaam: je leerlingnummer
Wachtwoord: Numo-01

Slide 29 - Tekstslide