HST 5. Specifieke onderwijsbehoeften op basis van gedrag
22 vragen
Meerkeuze / open vragen
Actieve deelname
10 - 30 seconden bedenktijd/invultijd
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 2
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
HST 5. Specifieke onderwijsbehoeften op basis van gedrag
22 vragen
Meerkeuze / open vragen
Actieve deelname
10 - 30 seconden bedenktijd/invultijd
Slide 1 - Tekstslide
Wat is kwalitatief observeren?
A
Je kijkt hoe vaak bepaald gedrag voorkomt
B
Je kijkt naar de groepsdynamiek in een groep
C
Je kijkt naar gedrag dat storend is
D
Je kijkt naar gedrag en welke gedragingen elkaar opvolgen
Slide 2 - Quizvraag
Welke onderstaande zin is WAAR?
A
De oorsprong van een gedragsstoornis ligt in de omgeving
B
Een gedragsprobleem is niet te verhelpen
C
Bij een gedragsstoornis is het probleem niet te verhelpen
D
Een voorbeeld van een gedragsstoornis is TOS
Slide 3 - Quizvraag
Welk kenmerk hoort niet bij PTSS?
A
Overdreven schrikreacties
B
Angstdromen
C
Altijd suicidaal
D
Chaotisch gedrag
Slide 4 - Quizvraag
Wat zijn "coole gasten"?
A
Kinderen met een pro-actieve agressie
B
Kinderen die stoer gedrag vertonen en macht willen
C
Kinderen die voor de zwakker kinderen opkomen
D
Kinderen met een sociaal leiderschapsgedrag vertonen
Slide 5 - Quizvraag
Welke 5 partijen worden bij de vijfsporenaanpak t.a.v. pesten betrokken?
Slide 6 - Open vraag
Wat kan een aanleiding zijn waarom iemand PTSS heeft? Geef twee voorbeelden
Slide 7 - Open vraag
Wat is pedagogische verwenning?
A
Kinderen die heel veel materiële dingen krijgen
B
Ouders zijn er te veel voor het kind en kunnen niet loslaten
C
Ouders stellen te weinig grenzen en foute gedragingen goed
D
Kinderen zijn te afhankelijk van hun ouders
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de letterlijke vertaling van ADHD?
Slide 9 - Open vraag
Welk kenmerk behoort tot 'hyperactiviteit/impulsiviteit' bij kinderen met ADHD?
A
Raakt vaak dingen kwijt
B
Praat vaak voor zijn/haar beurt
C
Kan zich niet lang focussen
D
Wordt vaak afgeleid door prikkels van buitenaf
Slide 10 - Quizvraag
Stelling: ADHD is geen neurobiologische stoornis maar ontstaat door factoren uit omgeving
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Stelling: Docenten mogen de diagnose ADHD stellen bij een kind
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Stelling: Een kind met ADHD heeft veel kwaliteiten. Eén daarvan is 'creativiteit'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
ASS is een afkorting van een stoornis. Waar staat ASS voor?
Slide 14 - Open vraag
Is ASS een endogene of exogene stoornis? licht je antwoord kort toe
Slide 15 - Open vraag
Wat is GEEN kenmerk van een kind met ODD?
A
snel boos of licht geraakt (snel driftig)
B
mishandelt mens en/of dier
C
Verzet zich tegen de regels
D
Verzet is met name verbaal
Slide 16 - Quizvraag
Noem een kenmerk van iemand met CD
Slide 17 - Woordweb
Wat is een cognitief verschijnsel bij faalangst?
A
Geen vragen durven stellen
B
Blozen
C
Misselijk
D
Vaak moeten plassen
Slide 18 - Quizvraag
Hoe ga je als OA om met kinderen met ASS en die angst voor het onbekende hebben?
A
Je begeleidt het kind door iets te doen waar hij rustig van wordt
B
Je blijft sensitief- responsief en positief
C
Je helpt ze de situaties te vermijden
D
Je bereidt ze voor door te vertellen hoe het eruitziet, maar ook weer niet te veel
Slide 19 - Quizvraag
Er zijn vier verschillende hechtingstypen bij kinderen te onderscheiden. Type A: de onveilig-vermijdend gehechte kinderen. Type B: de veilig gehechte kinderen Type C: de onveilig-afwerend gehechte kinderen Welke benaming heeft Type D?
Slide 20 - Open vraag
Stelling: Een moeilijke bevalling en een postnatale depressie kunnen gevolgen hebben voor de hechtingsrelatie.