werkwoordspelling



Werkwoordspelling
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les



Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling

In deze twee lessen worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Herhaling persoonsvorm TT en VT
Voltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

Vormen van het werkwoord
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
Persoonsvorm verleden tijd 
Gebiedende wijs 
Voltooid deelwoord 
Onvoltooid deelwoord 
Infinitief (hele werkwoord) 
Bijvoeglijk naamwoord 


PVTT
PVVT
GW
VD
OD
INF
BN

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 6 - Tekstslide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 8 - Tekstslide

Hoe herken je de pv?

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe spel je de persoonsvorm?

In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.


Bekijk ze even goed, daarna gaan jullie in 2-tallen uitleggen hoe het precies zit.

Slide 10 - Tekstslide


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide



Slide 13 - Tekstslide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 14 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 15 - Tekstslide

PV-TT

Slide 16 - Tekstslide

PV-VT

Slide 17 - Tekstslide

Het is gelukt, het is klaar, het is voltooid.

Slide 18 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't x-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 19 - Tekstslide

't x-Kofschip en het voltooid deelwoord

Slide 20 - Tekstslide

Wat is fout en waarom?

Slide 21 - Tekstslide

Wat was de fout op de vorige slide?

Slide 22 - Open vraag

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 23 - Quizvraag

Het onvoltooid deelwoord
Soms ben je nog niet klaar met IETS doen. Je bent iets aan het doen, terwijl je ook iets anders doet. Het is dan onvoltooid.
"Lopend" moet ik naar huis.
'Fluitend' kom ik binnen.

Wat valt je op als je kijkt 
naar het werkwoord tussen aanhalingstekens? Schrijf op je wisbordje.

Slide 24 - Tekstslide

Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww (infinitief) + -d- 
KERMEND

Slide 25 - Tekstslide

Een onvoltooid deelwoord

A
is de infinitief + d
B
is de stam + d

Slide 26 - Quizvraag

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 27 - Quizvraag

Kun je de werkwoordsvormen nu goed spellen?
Geef jezelf een cijfer van 1 tot 10.
110

Slide 28 - Poll

Andere vormen

Ik heb een Big Mac genomen                               VD

Kwijlend nam ik een hap                                          OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                    INF

Geef me eens een Big Mac!                                      GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                    BN


Slide 29 - Tekstslide

Tips

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 30 - Tekstslide

Infinitief

Is het hele werkwoord. Zo vind je het in het woordenboek.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 31 - Tekstslide

Gebiedende wijs

Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.

Wordt geschreven als de ik-vorm.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 32 - Tekstslide

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 33 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -e erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 34 - Tekstslide

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 35 - Tekstslide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 36 - Quizvraag

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 37 - Quizvraag

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 38 - Quizvraag

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 39 - Quizvraag

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 40 - Quizvraag

De stukken (verbranden - tt) hij in de open haard.
A
verbrandt
B
verbrand
C
verbrant

Slide 41 - Quizvraag

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 42 - Quizvraag

Sleep de woorden naar de juiste plaats.
geen persoonsvorm
persoonsvorm
drinken
paarden
bijten
stoelen
dingen
plakken

Slide 43 - Sleepvraag

't x-kofschip
Hij heeft in de bergen gewandel.
A
t
B
d

Slide 44 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd zwak
Persoonsvorm verleden tijd sterk
Maarten van der Weijden zwom met moeite de Elfstedentocht.
Vannacht pleegde een tiener een overval op de Spar.
Ik moet moeite doen om op te letten.

Slide 45 - Sleepvraag

Wat is het voltooid deelwoord van : kiezen

Slide 46 - Open vraag

Voltooid deelwoord van
afleiden

Slide 47 - Open vraag

Kun je de werkwoordsvormen nu goed spellen?
Geef jezelf een cijfer van 1 tot 10.

Slide 48 - Tekstslide