Herhaling, start betrekkelijk voornaamwoord

Ga rustig zitten
10 minuten luisteren
Opdracht: 1 beoordelingswoord voor dit fragment + uitleg

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ga rustig zitten
10 minuten luisteren
Opdracht: 1 beoordelingswoord voor dit fragment + uitleg

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
  • Praktische zaken: wat gaan we de komende tijd doen?
  • Uitleg betrekkelijk voornaamwoord
  • Maken opdracht 2
  • Nakijken opdracht 2
  • Evt. Maken opdracht 3
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Praktisch: wat komt er nog?
  • Grammatica woordsoorten: na vandaag geen nieuwe stof. 
  • Komende lessen oefenen/herhalen
  • Toets woordsoorten (1x)
  • Fictieopdracht Perenbomen bloeien wit (2x)
  • Nieuw boek lezen + fictieopdracht (2x)
  • Lezen H5 en H6 toetsweek 4 (3x)

Slide 3 - Tekstslide

Voornaamwoorden:
Je kent al een paar voornaamwoorden:
  • Aanwijzend voornaamwoord (wijst iets aan: die jongen, dat meisje)
  • Vragend voornaamwoord (begin van een vraag: 'Wie heeft dat gedaan?)
  • Onbepaald voornaamwoord (wijst iets/iemand aan, maar niet duidelijk wie: 'Tegenwoordig kan je beter geen lifters meenemen.')
  • Persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, hij etc.)
  • Bezittelijk voornaamwoord (mijn, jouw etc.)
  • Wederkerend voornaamwoord (me, je, ons etc)
  • Wederkerig voornaamwoord (elkaar, elkander etc.)
  • Vandaag nieuw: betrekkelijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord:
  • Bekendste: die, dat, wie, wat
  • Verwijzen naar antecedent (eerder genoemd woord)
  • Bijv. 'De beslissing, die het bestuur moet nemen, is lastig.'
  • Wie en wat kunnen ook zonder antecedent: met ingesloten antecedent
  • Je kunt ze dan vervangen door 'degene die' of 'datgene wat'
  • Bijv. 'Wie dit leest is gek.'

Slide 5 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord:
Gebruik:
  • 'Die' verwijst naar de-woorden
  • 'Dat' verwijst naar het-woorden
  • LET OP! Kan je die en dat vervangen door deze of dit, dan is het een aanwijzend voornaamwoord, geen betrekkelijk voornaamwoord!
  • Je gebruikt het betrekkelijk voornaamwoord om te verwijzen naar de overtreffende trap, een onbepaald voornaamwoord of een hele zin.
  • Let op personen! Niet: 'De leerling waarvan ik een appel kreeg', maar 'De leerling van wie ik een appel kreeg.'

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 2
  • Maak opdracht 2 (p. 162)
  • We doen de eerste 2 zinnen samen
  • Je werkt daarna individueel en in stilte
  • Geen muziek
  • Klaar? Ga verder met opdracht 3
timer
12:00

Slide 7 - Tekstslide

Nakijken opdracht 2
  • 1 die → de vulpen
  • 2 wie → uw roeipartner
  • 3 wat → het spectaculairste
  • 4 die → de opdracht wat → de opdracht te maken die de lerares hun had gegeven 
  • 5 Wat → betr.vnw. m.i.a.
  • 6 Wie → betr.vnw. m.i.a. dat → een gezegde  
  • 7 dat → het middel wat → betr.vnw. m.i.a. 
  • 8 die → de agent
  • 9 wat → Alles
  • 10 dat → het meisje

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 3
  • Maak opdracht 3 (p. 162)
  • Je werkt individueel en in stilte 
  • Je mag muziek luisteren
  • Klaar? Ga nog even lezen, of vat de theorie van woordsoorten samen
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk:
  • Voor woensdag: afmaken opdracht 3 (p. 162)

Slide 10 - Tekstslide