Hfdst 1.7: Grammatica klas 2 mavo les 2

Hfdst. 1.7 Grammatica: les 2
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Hfdst. 1.7 Grammatica: les 2

Slide 1 - Slide

Even herhalen
zinsontleding 
Nodig: 
Schrift en pen

Slide 2 - Slide

Hfdst 1.7 Grammatica
Lesdoel les 2:
Herhalen en opfrissen van de tot nu toe  behandelde zinsdelen.
Oefenen met de zinsdelen.

Slide 3 - Slide

Alle zinsdelen op een rijtje
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Slide

Dit was huiswerk:  
Mijn vader heeft een blauwe auto gekocht voor mijn moeder.

Wanneer gaan de scholen weer open?

Ik geef de liefdesbrief aan mijn vriendje.

Wat eten jullie vanavond?

Slide 5 - Slide

Nakijken!! Dit zijn de antwoorden:
zin 1: pv=heeft - ow=mijn vader - gez=heeft gekocht - lv= een blauwe auto - mw=voor mijn moeder

zin 2: pv=gaan - ow= de scholen - gez= gaan open

zin 3: pv=geef - ow= ik - gez = geef - lv=de liefdesbrief - mw= aan mijn vriendje

zin 4: pv=eten - ow= jullie - gez=eten

Slide 6 - Slide

Verder oefenen! 

Slide 7 - Slide

Voordoen: 
Ik heb een cadeau gekocht voor mijn broertje.

Hij heeft de fiets van mijn vader geleend.

Netflix heeft nieuwe series uitgebracht.

Slide 8 - Slide

Herhalen? 

Slide 9 - Slide

De persoonsvorm (de PV)
De persoonsvorm (de PV) is ALTIJD een werkwoord!
Persoonsvorm vinden, hoe doe je dat?

 1. Maak van de zin een vraag.
2. Zet de zin in een andere tijd.
3. Verander het getal van de zin (zo kun je ook het onderwerp vinden).

Slide 10 - Slide

Het onderwerp (O)
wie of wat + pv is het onderwerp
Of: 
Doe de getalproef: 
Zet je de persoonsvorm in het meervoud of in het enkelvoud:  dan verandert het onderwerp mee. 

Slide 11 - Slide

Het onderwerp (O)
Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Isha is gisteren tot 11:30 naar school geweest.
Wie is?
Antwoord: Isha

Slide 12 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde (WG)
Alle werkwoorden uit de zin 

Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 13 - Slide

Het lijdend voorwerp (LV)
wie of wat + gez + ow

Slide 14 - Slide

Het meewerkend voorwerp (MV)
Dit kan niet zonder een lijdend voorwerp!

aan wie of voor wie + gez + ow + lv

Slide 15 - Slide

1. Verdeel deze zin in zinsdelen
2. Benoem de zinsdelen


De arts schreef de patiënt een kuur voor.


Slide 16 - Slide

Nu zelf: 
1. Ik heb een cadeau gekocht voor mijn broertje.
2. Mijn opa gaat naar de markt.
3. Esther geeft Inge de brief.
4. De bakker geeft het brood aan mijn moeder.

Slide 17 - Slide

Opdracht:
Wat is bij de zinnen;
- de persoonsvorm
- het onderwerp
- het gezegde
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
SCHRIJF DIT OP IN JE SCHRIFT

Slide 18 - Slide

Nakijken
1. pv = heb o = ik wwgez= heb gekocht lv = een cadeau mv = voor mijn broertje.
2. pv = gaat o = mijn opa wwgez = gaat.
3.pv = geeft o = Esther wwgez = geeft lv = de brief mv= Inge .
4. pv = geeft o = de bakker wwgez = geeft  lv =  het brood mv = aan mijn moeder.

Slide 19 - Slide

Maken: 
1. De boerin heeft een groot stuk land.
2. Morgen ga ik fietsen.
3. De leerlingen hebben zin in de vakantie.
4. Max heeft zijn schoolboeken gekaft.

Slide 20 - Slide

Nakijken: 
1. pv = heeft o = de boerin wwgez = heeft
2. pv = ga o = ik wwgez= ga fietsen 
3. pv = hebben o = de leerlingen wwgez = hebben lv = zin in de vakantie
4. pv = heeft o = Max wwgez = heeft gekaft lv = zijn schoolboeken mv= x

Slide 21 - Slide

Goed gedaan!
Je bent aan het einde van de les gekomen!

Heb je vragen, stel ze gerust! 
Wat kan ik beter of anders uitleggen? 

Slide 22 - Slide