Voorzetsels

VOORZETSELS
- positie
- beweging
- tijd
-rest (met <-> zonder)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolISKvmbo kLeerjaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

VOORZETSELS
- positie
- beweging
- tijd
-rest (met <-> zonder)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

LESDOEL:
Je kunt deze voorzetsels gebruiken in een zin:
op 
in 
onder 
met 
naast
naar
tot
achter
voor
 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welk voorzetsel hoort hierbij: Wij zitten ____ elkaar.
A
naar
B
naast
C
in
D
over

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Welk voorzetsel hoort hierbij: Ik loop ____ huis.
A
op
B
naar
C
onder
D
over

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welk voorzetsel hoort hierbij: De tas staat ____ de tafel.
A
in
B
met
C
onder
D
naar

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Voorzetsels en 'waar'
Voorzetsels geven vaak informatie over waar iets is. 
Bijvoorbeeld: De kat zit op de tafel.

Slide 6 - Slide

Gebruik afbeeldingen om de locatie van verschillende objecten aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Voorzetsels en beweging
Voorzetsels geven ook informatie over beweging
Bijvoorbeeld: Hij loopt naar de supermarkt.

Slide 7 - Slide

Gebruik afbeeldingen om verschillende bewegingen aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Voorzetsels en tijd
Voorzetsels geven ook informatie over tijd
Bijvoorbeeld: Ik ga naar het strand op maandag.

Slide 8 - Slide

Gebruik de afbeeldingen om verschillende tijdsperiodes aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.

De afbeeldingen in deze slide zijn te vergroten.
Voorzetsels en 'wie'
Voorzetsels geven ook informatie over 'wie'. 
Bijvoorbeeld: Hij praat met zijn vriend.
Bijvoorbeeld: Zij is verliefd op haar.

Slide 9 - Slide

Gebruik afbeeldingen om verschillende personen aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
Voorzetsels en bezit
Voorzetsels geven ook informatie over bezit
Bijvoorbeeld: Het boek is van haar.

Slide 10 - Slide

Gebruik afbeeldingen om verschillende objecten en personen aan te geven en vraag leerlingen om zinnen te vormen met behulp van de juiste voorzetsels.
antwoorden
bang zijn
beginnen
krijgen
zin hebben in
luisteren
naar
voor
op
met
van
in

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Jesse begint elke ochtend om 9 uur ____ werken
A
over
B
bij
C
in
D
met

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voorzetsel: De lerares staat ___ het bord.
A
achter
B
voor
C
in
D
op

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk voorzetsel hoort hierbij: Het toilet is ___ de gang.
A
in
B
met
C
achter
D
op

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Kies het passende voorzetsel: Ze telt ___ tien.
A
van
B
op
C
in
D
tot

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Vul het juiste voorzetsel : Ik praat ____ mijn vriend.
A
naar
B
in
C
met
D
op

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ het park.
A
voor
B
naar
C
tussen
D
met

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ de bomen in het park.
A
voor
B
naar
C
tussen
D
met

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ de bomen in het park.
A
voor
B
naar
C
tussen
D
met

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ de bomen in het park.
A
voor
B
naar
C
tussen
D
met

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Kies het juiste voorzetsel: Wij lopen ____ de bomen in het park.
A
voor
B
naar
C
tussen
D
met

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions


Ik begrijp hoe ik voorzetsels kan gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

This item has no instructions