Toets hoofdstuk 3

Hoe draagt de vergroening van stedelijk gebied bij aan de kwaliteit van ons leven?
A
De natuur zorgt voor minder luchtvervuiling
B
De natuur creëert gelegenheid voor sociale interactie
C
De natuur nodigt uit tot meer lichaamsbeweging
D
Alle antwoorden zijn goed
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
GroenMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3,4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoe draagt de vergroening van stedelijk gebied bij aan de kwaliteit van ons leven?
A
De natuur zorgt voor minder luchtvervuiling
B
De natuur creëert gelegenheid voor sociale interactie
C
De natuur nodigt uit tot meer lichaamsbeweging
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 1 - Quiz

Dierlijke producten bevatten belangrijke bouwstoffen.
Welke zijn dit?
A
vitamine B12, ijzer en koper
B
vitamine B12, eiwitten en koper
C
vitamine B12, eiwitten en ijzer
D
eiwitten, ijzer en koper

Slide 2 - Quiz

In melk zit veel calcium.
Waar hebben wij calcium voor nodig?
A
Voor de opbouw en het onderhoud van botten en gebit.
B
Voor de aanmaak van rode bloedcellen.
C
Voor de opbouw en onderhoud van de huidcellen

Slide 3 - Quiz

Waarom wordt melk gepasteuriseerd?
A
Om de yoghurtcultuur te doden
B
Om de ziekmakende micro-organismen te doden
C
Om van melk yoghurt te maken

Slide 4 - Quiz

Wat is fermenteren?
A
Het proces waarbij aan zuuurkool zout wordt toegevoegd
B
Het proces waarbij melkzuurbactieriën zuren omzetten in suikers
C
Het proces waarbij melkzuurbacteriën suikers omzetten in zuren
D
Het proces waarbij plantaardige producten zuur worden gemaakt.

Slide 5 - Quiz

Hoe komt het dat we onbewust veel suiker binnen krijgen?
A
Omdat suiker gebruikt wordt bij de productie van veel voedingsmiddelen
B
Omdat suiker heel klein is
C
Omdat suiker in bijna alle plantaardige producten zit
D
Omdat veel producten gefermenteerd worden

Slide 6 - Quiz

Welke manier van werken is niet biologisch?
A
Stalmest strooien
B
Sluipwespen uitzetten
C
Onkruid schoffelen
D
Kunstmest strooien

Slide 7 - Quiz

Wat is duurzaamheid?
A
Duurzaamheid is een keurmerk
B
Duurzaamheid zegt iets over de kosten van een product
C
Duurzaamheid zegt iets over de levensduur of het productieproces van een product
D
Duurzaamheid zegt iets over hoe lang je een product kunt gebruiken

Slide 8 - Quiz

Wat is van belang bij duurzaam ondernemen?
A
Dat de arbeiders goed betaald worden voor hun diensten
B
Dat je rekening houdt met het mileu
C
Dat je winst maakt
D
Dat er evenwicht is tussen People, Planet & Profit

Slide 9 - Quiz

Bij de productie van palmolie is er geen evenwicht tussen de 3 P's. Met welke P's wordt geen rekening gehouden?
A
Met de P van People en de P van Planet
B
Met de P van Planet en de P van Profit
C
Met de P van Profit en de P van People
D
Met de P van People, de P van Planet en de P van Profit

Slide 10 - Quiz

Wanneer kan een product in aanmerking komen voor het fairtrade keurmerk?
A
Wanneer bij de productie de 3 P's in balans zijn
B
Wanneer bij de productie geen bestrijdingsmiddelen worden gebruikt
C
Wanneer bij de productie de mensenrechten en arbeidsnormen worden nageleefd

Slide 11 - Quiz

Hoe komt het dat het milieu vervuild is?
A
Doordat er afvalstoffen en uitlaatgassen worden geproduceerd
B
Doordat er zoveel afvalstoffen en uitlaatgassen worden geproduceerd dat de planeet het niet meer kan verwerken
C
Doordat er steeds meer gereisd wordt en steeds meer producten getransporteerd worden

Slide 12 - Quiz

Hoe komt het dat de zeespiegel stijgt?

Slide 13 - Open question

Welke natuurrampen nemen toe door het broeikaseffect?

Slide 14 - Open question

Wat is het gevolg van meer tropische plagen en ziektes?

Slide 15 - Open question

Waarom is het behoud van de natuur zo belangrijk?
A
De natuur is een onuitputtelijke bron van water en grondstoffen
B
De natuur verwerkt alle afvalstoffen en uitlaatgassen die wij produceren
C
De natuur voorziet in onze belangrijkste basisbehoeftes, zoals voedsel, water en zuurstof

Slide 16 - Quiz

Welke organismen zouden beïnvloed worden door de terugkomst van de wolf in Nederland?
A
Alleen herten, zwijnen en konijnen omdat zij gegeten worden door de wolf
B
De prooidieren van de wolf en planten
C
De prooidieren van de wolf, planten, insecten en vogels

Slide 17 - Quiz

Een roofvogel staat bovenaan in de voedselpiramide en is dus een producent.
A
waar
B
onwaar

Slide 18 - Quiz

Planten staan onderaan de voedselpiramide en zijn producenten.
A
waar
B
onwaar

Slide 19 - Quiz

Hoe heten de organismen die van CO2 en water suiker kunnen maken?
A
consumenten
B
producenten
C
reducenten
D
schimmels

Slide 20 - Quiz

Wanneer noem je een kringloop gesloten?
A
Als in de kringloop geen stoffen verloren gaan
B
Als in de kringloop alle organismen van voedsel zijn voorzien
C
Als de kringloop eindigt in een product dat niet meer door de natuur afgebroken kan worden

Slide 21 - Quiz

Als je iets duidelijk maakt met gebaren maak je gebruik van verbale communicatie
A
waar
B
onwaar

Slide 22 - Quiz

Aan de non-verbale communicatie kun je aflezen of iemand zenuwachtig is
A
waar
B
onwaar

Slide 23 - Quiz

Wat ga je vertellen in de inleiding van je presentatie?
A
Je vertelt de conclusie van je verhaal
B
Je stelt je voor en vertelt kort waar je presentatie over gaat
C
Je vraagt of je publiek nog vragen heeft
D
Je bedankt iedereen voor hun aanwezigheid

Slide 24 - Quiz

Wanneer spreek je van massatoerisme?
A
Als er veel recreatiegebieden zijn in de omgeving
B
Als grote aantallen toeristen naar dezelfde plek gaan
C
Als er veel mensen tegelijk op vakantie gaan

Slide 25 - Quiz

Als ik door de natuur loop, heb ik geen invloed op de dieren en de natuur.
A
waar
B
onwaar

Slide 26 - Quiz

Als ik door de natuur loop en ik houd mij aan de regels, verstoor ik minder dieren.
A
waar
B
onwaar

Slide 27 - Quiz

Wat wordt bedoeld met een doelstelling.
A
Het uitgangspunt van de activiteit
B
Dat wat je wilt bereiken met de activiteit
C
Dat wat je wilt organiseren
D
Voor wie je iets wilt organiseren

Slide 28 - Quiz

In het draaiboek staat een uitgebreide omschrijving van de doelgroep.
A
waar
B
onwaar

Slide 29 - Quiz

In het draaiboek staat wie wat wanneer moet doen.
A
waar
B
onwaar

Slide 30 - Quiz

Wat hoort niet in het programmaboekje thuis?
A
Een korte omschrijving van de educatieve activiteit
B
Contactgegevens
C
Puntsgewijze beschrijving van de programmaonderdelen met tijd en locatie
D
Een beschrijving van de doelgroep en de doelstelling van de educatieve activiteit

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Link