1B week 12 les 2 P3 Grammatica: uitleg meewerkend voorwerp

Welkom 1B
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1B
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag

H76 meewerkend voorwerp

Berat en Anwar flex!

Slide 3 - Tekstslide

Kern P3 te behandelen stof
H5 Zelfstandig naamwoord en lidwoord: behandeld
H6 Bijvoeglijke naamwoorden en telwoorden: behandeld
H19 Werkwoorden herkennen: behandeld
H20 Persoonsvorm: behandeld
H21 Onderwerp: behandeld 
H33 Werkwoordelijk gezegde behandeld
H34 Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord 
H47 Voorzetsel: behandeld
H48 Persoonlijk voornaamwoord 
H49 Bezittelijk voornaamwoord 
H61 Aanwijzend voornaamwoord 
H62 Betrekkelijk voornaamwoord 
H75 Lijdend voorwerp week 13 les 1 behandeld
H76 Meewerkend voorwerp week 14 
H77 Bijwoordelijke bepaling week 15

Slide 4 - Tekstslide

PO 
P1: Anwar Arush Arthur: dinsdag 21 maart inleveren
P2: Anwar Berat: dinsdag 4 april inleveren
Staat in SOM!

Kom naar de flex!



Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen

Je leert hoe je het meewerkend voorwerp herkent in een zin. 



Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorig lessen
Hoe vind je de persoonsvorm?
Hoe vind je het onderwerp?
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
Hoe vind je het lijdend voorwerp?


    Slide 7 - Tekstslide

    Persoonsvorm PV
    De PV is altijd een werkwoord. 
    De volgende morgen lag er een groene enveloppe op de mat.

    1. De vraagproef
    Maak een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de PV. 
    Lag er de volgende morgen een groene enveloppe op de mat?

    2. De tijdproef
    Verander de tijd van de zin. Het werkwoord dat verandert is de PV. 
    De volgende morgen ligt er een groene enveloppe op de mat.

    3. De getalproef
    Verander het getal (enkelvoud/meervoud) van het onderwerp. Het werkwoord dat verandert is de PV. 
    De volgende morgen lagen er groene enveloppen op de mat. 

    Slide 8 - Tekstslide

    Zinsdelen
    De volgende morgen |lag |er | een groene enveloppe | op de mat.
    Begin altijd met het verdelen van de zin in zinsdelen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort.

    Wat je voor de persoonsvorm kunt zetten, is een zinsdeel:
    De volgende morgen lag er een groene enveloppe op de mat. 
    Een groene enveloppe lag er de volgende morgen op de mat.
    Op de mat lag er de volgende morgen een groene enveloppe.
    Er lag de volgende morgen een groene envelop op de mat.
     
    Dit zijn de zinsdelen:
    de volgende morgen
    een groene enveloppe
    op de mat
    er
     

    Slide 9 - Tekstslide

    Onderwerp OW
    1. Gebruik Wie/Wat + PV

    Een magere jongen stond in het doel.
    PV: stond

    Onderwerp = Wie/Wat + PV
    Wie/Wat stond? Een magere jongen stond
    Onderwerp: een magere jongen


    Slide 10 - Tekstslide

    Onderwerp OW
    2. Verander de persoonsvorm van meervoud naar enkelvoud of andersom. Het onderwerp verandert mee. 

    De magere jongen stond in het doel.                 De magere jongens stonden in het doel.
    Onderwerp: de magere jongen


    3. Maak de zin vragend. Het zinsdeel dat meteen na de pv komt te staan, is het onderwerp. 
    Stond de magere jongen in het doel?

    Slide 11 - Tekstslide

    Werkwoordelijk gezegde WG


    Geeft aan wat het onderwerp doet. 
    Alle werkwoorden in de zin inclusief de persoonsvorm. 

    Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen. Ik fiets naar school. Het hele werkwoord is fietsen

    Wij spelen met de blokken.


    Slide 12 - Tekstslide

    Werkwoordelijk gezegde

    Soms is het WG maar één werkwoord, dat is dan ook altijd de PV.
    Soms zijn het er meer. 

    Slide 13 - Tekstslide

    Werkwoordelijk gezegde
    Die bloemen staan al een hele week in de vaas.

    PV: staan
    OW: die bloemen
    WG: staan

    Slide 14 - Tekstslide

    Werkwoordelijk gezegde
    Dit weekend wil ik mijn verjaardag gaan vieren

    PV: wil
    OW: ik
    WG: wil gaan vieren

    Slide 15 - Tekstslide

    Werkwoordelijk gezegde
    Ook delen van scheidbare werkwoorden: 
    opletten - let…op

    De woordjes ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het WG.

    Hij zat op de rug van het paard een boek te lezen.
    WG: zat te lezen

    De kinderen zijn tikkertje aan het spelen.
    WG: zijn aan het spelen

    Slide 16 - Tekstslide

    Werkwoordelijk gezegde
    Na het klassenfeest ruimen de leerlingen met elkaar de rommel op

    PV: ruimen
    OW: de leerlingen
    WG: ruimen op (hele WW is opruimen!)

    Slide 17 - Tekstslide

    Lijdend voorwerp
    Het lijdend voorwerp is ook een zinsdeel.
    Niet alle zinnen hebben een lijdend voorwerp!

    Hoe vind je het LV?

    1. Noteer het OW en WG
    2. Stel de vraag: Wat/Wie + WG + OW
    Antwoord = LV

    Slide 18 - Tekstslide

    Lijdend voorwerp
    1. Noteer het OW en WG
    2. Stel de vraag: Wat/Wie + WG + OW
    Antwoord = LV

    Tom (OW)| leest (WG) |een mooi boek| in zijn vrije tijd. 
    1. Tom = OW 
        leest = WG
    2. Wat leest Tom? Een mooi boek = LV

    Slide 19 - Tekstslide

    Lijdend voorwerp

    Mascha | koopt | altijd | drop.

    PV: koopt
    OW: Mascha
    Wie/Wat + WG + OW = LV
    Wat koopt Mascha? drop
    LV: drop

    Slide 20 - Tekstslide

    Uitleg meewerkend voorwerp

    Samen theorie doorlezen blz. 156

    Slide 21 - Tekstslide

    Meewerkend voorwerp MW
    Aan (Voor) Wie + WG + OW = MW
    Een MV hoort altijd bij een werkwoord dat iets met ‘geven’ te maken heeft. Het meewerkend voorwerp ‘krijgt of ontvangt’ iets.
     
    Let op: een MV komt met aan en zonder aan voor.
    Met AAN:
    De patiënt leende zijn bril aan de dokter.
    Zonder AAN:
    De patiënt leende de dokter zijn bril.
    De patiënt leende (aan) de dokter zijn bril.
     
    Niet in alle zinnen waar ‘aan’ voorkomt, zit een MW.
    Die foto deed Frank aan Emmy denken.
    GEEN MW: Frank geeft niks en Emmy krijgt niks!

    Slide 22 - Tekstslide

    Huiswerk nakijken
    H75 opdracht 1 t/m 5

    Slide 23 - Tekstslide

    Huiswerk
    Noteer in je agenda voor de volgende les:

    H75 opdracht 6 t/m 10
    H76 opdracht 1







      Slide 24 - Tekstslide

      Aan de slag

      Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
        Of
        Maak een groepje van 4 en start met je po. 


        Slide 25 - Tekstslide


        Is de opdracht duidelijk?

        Slide 26 - Tekstslide

        Volgende les
        Bijwoordelijke bepaling H77

        Slide 27 - Tekstslide

        Zijn voor jou de lesdoelen behaald?


        Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin.

        Slide 28 - Tekstslide

        Hoe ging deze les?
        Wat heb je geleerd vandaag?

        Wat vond je leuk aan deze les? 

        Heeft iemand vragen?

        Slide 29 - Tekstslide

        Fijne dag 
        &
        tot de volgende keer!

        Slide 30 - Tekstslide