B1 t/m B9

B1 t/m B9
Overtuigen, betoog, feit, mening, standpunt, argument, tegenargument, objectief en subjectief
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

B1 t/m B9
Overtuigen, betoog, feit, mening, standpunt, argument, tegenargument, objectief en subjectief

Slide 1 - Tekstslide

In een ............................. probeert een schrijver je te ............................. . Om jou te overtuigen, gebruikt een schrijver ............................. . Die kunnen ............................. en ............................. zijn. Bij objectieve argumenten gaat het om ............................. en bij subjectieve argumenten gaat het om ............................. . Als je wilt reageren op een argument waar je het niet mee eens bent, gebruik je een ............................. . Als een schrijver slaagt in zijn tekstdoel, ben je misschien wel van ............................. veranderd!

Slide 2 - Sleepvraag

In een ..............(1)............... probeert een schrijver je te ............................. .

Wat hoort er bij 1 te staan?

A
Informatieve tekst
B
Betoog
C
Adverentie
D
Stripboek

Slide 3 - Quizvraag

In een betoog probeert een schrijver je
te .............(1)................ .

Wat hoort er bij 1 te staan?
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Informeren
D
Amuseren

Slide 4 - Quizvraag

Om jou te overtuigen, gebruikt een
schrijver ...............(1).............. . Die kunnen ............................. en ............................. zijn.
Wat hoort er bij 1 te staan?
A
zijn standpunt
B
objectief
C
subjectief
D
argumenten

Slide 5 - Quizvraag

Om jou te overtuigen, gebruikt een
schrijver ............................. . Die kunnen ..............(1)............... en ............................. zijn.
Wat hoort er bij 1 te staan?
A
zijn standpunt
B
objectief
C
subjectief
D
argumenten

Slide 6 - Quizvraag

Om jou te overtuigen, gebruikt een
schrijver ............................. . Die kunnen ..............(1)............... en ............................. zijn.
Wat hoort er bij 1 te staan?
A
zijn standpunt
B
objectief
C
subjectief
D
argumenten

Slide 7 - Quizvraag

Leg uit met behulp van een voorbeeld wat subjectief betekent.

Slide 8 - Open vraag

De meeste mensen zijn ontevreden over de Nederlandse politiek.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 9 - Quizvraag

Bedenk een tegenargument voor het volgende argument:

Telefoons kunnen rustig in het kluisje liggen wanneer je op school bent.

Slide 10 - Open vraag

Wat moet er staan op de stippellijn?

Als een schrijver slaagt in zijn tekstdoel, ben je misschien wel van ............................. veranderd!

Slide 11 - Open vraag