V3

Poëzie 
Deze is huiswerk voor a.s. woensdag. 
Op dinsdagmiddag controleer ik het. 

Niet gemaakt heeft gevolgen voor je poëziedossier


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Poëzie 
Deze is huiswerk voor a.s. woensdag. 
Op dinsdagmiddag controleer ik het. 

Niet gemaakt heeft gevolgen voor je poëziedossier


Slide 1 - Tekstslide

Poëzie 
Je werkt aan de volgende doelen 
- Ik kan poëzie herkennen 
- Ik kan kenmerken van poëzie noemen. 
- Ik kan uitleggen wat verzen
- Ik weet dat de verzen afhankelijk van het aantal regels een bepaalde naam krijgen. 

Slide 2 - Tekstslide

Je gaat een gedicht schrijven
1. Schrijf een zin op van minstens vijf woorden die je vader of moeder vaak tegen jou zegt.
2. Schrijf een regel op uit een liedje dat je kent. Ook hier minstens vijf woorden.
3. Schrijf een reclameregel op die je kent van radio, televisie of internet. Gebruik weer minstens vijf woorden.
4. Pak een boek en schrijf een zin over van minstens vijf woorden.
5. Schrijf een zin op van minstens vijf woorden die begint met het woord ‘ik’.
6. Zorg dat geen enkele zin langer is dan vijf woorden. Het teveel knip je eraf.
7. Je mag een regel 2x, 3x of 4x gebruiken en je mag regels weglaten. Het gedicht bestaat uiteindelijk uit 10 versregels.
8. Je mag geen nieuwe regels verzinnen.
9. Gefeliciteerd! Je hebt een 50-woorden-gedicht gemaakt.
10. Draag dit gedicht voor in jouw groepje.
11. Bespreek met elkaar wat een gedicht mooi maakt. De vondst van een woord of de herhaling.
12. Neem het gedicht mee naar de volgende les. 

Slide 3 - Tekstslide

Dit weet ik over poëzie

Slide 4 - Woordweb

Theorie 1: dichterlijk taalgebruik.
Dichters gaan op een ongewone manier met de taal om:
- Ze maken nieuwe woorden (neologismen)
- Ze gebruiken woorden in meer betekenissen
- Ze passen woorden niet letterlijk toe maar figuurlijk
- Ze laten woorden weg
- Ze breken de regels af, terwijl je wel moet doorlezen (enjambement)


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

De schrijver maakt gebruik van een aantal manieren om de aandacht van de lezer te trekken. Hoe dit hij dit?

Slide 7 - Open vraag

Welke vorm(en) van dichterlijk taalgebruik zie je terugkomen in dit gedicht?

Slide 8 - Open vraag

Welke gedachte heeft de dichter willen overbrengen op zijn lezers?

Slide 9 - Open vraag

Vind jij dat hij daarin geslaagd is? Leg uit.

Slide 10 - Open vraag

Hoe herken je gedichten?
Een bladzijde met poëzie ziet er leeg uit. 
Er staan weinig woorden op en de regels lopen meestal niet door tot de rechterkant en de onderkant van de pagina. Regels binnen gedichten noemen we versregels, oftewel verzen. Soms staan versregels in groepjes bij elkaar, zo'n groepje heet een strofe. 

Slide 11 - Tekstslide

Namen van verzen
Strofe kunnen bestaan uit een verschillende hoeveelheid versregels. Het aantal versregels bepaalt de naam van de strofe. 

Twee =  Distichon
Drie = Terzine
Vier =  Kwatrijn
Vijf =  Kwintet
Zes = Sextet
Zeven = Septet
Acht = Octaaf

Slide 12 - Tekstslide

Dus..
Als een strofe bestaat uit twee versregels, noemen we dat een distichon 

Slide 13 - Tekstslide

Lees het volgende gedicht 
Winterochtend
Ik loop naar buiten en zie meteen
Dat ik besta: mijn adem is een wolk.
De deur van de schuur snurkt nog
en mijn fiets heeft geen zin om mee
te gaan. Het wiel sleept een beetje
en de ketting hoest, maar het moet.
School bestaat ook in de winter als
het guurt en de dag lekker uitslaapt
onder een deken van nacht en mist.
en dauw. Dan zie ik jou, net zo dapper
als ik, het schoolplein op gaan. Je zwaait,
en heel, heel de wereld wordt wakker.

Slide 14 - Tekstslide

Benoem de strofebouw van het gedicht winterochtend van Ted van Lieshout.
Bijv. Strofe 1 = distichon etc.
https://www.dbnl.org/tekst/_lit004200501_01/_lit004200501_01_0053.php

Slide 15 - Open vraag

Houd Winterochtend erbij.
Waaraan kun je zien dat dit een gedicht is?

Slide 16 - Open vraag

Uit hoeveel strofen bestaat dit gedicht?

Slide 17 - Open vraag

Waaruit blijkt in strofe 1 dat het winter is?

Slide 18 - Open vraag

Benoem in dit gedicht tenminste vier dingen die voorgesteld worden als mensen.

Slide 19 - Open vraag

Hoe noemen we dit type beeldspraak?

Slide 20 - Open vraag

Welk woord in strofe 3 is door de dichter zelf bedacht?

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp van dit gedicht. Waarom denk je dat?

Slide 22 - Open vraag

Rijm 
Een ander kenmerk van gedichten is dat er in deze teksten vaak rijm voorkomt. Rijm heeft bij poëzie-analyse een iets andere betekenis dan het rijmen dat jij kent bij bijvoorbeeld het maken van en Sinterklaasgedicht. Rijm = herhaling van klanken (klankovereenkomst). Wanneer rijm aan het einde van de versregel voorkomt dan noemen we dit eindrijm. Als een gedicht eindrijm heeft, dan kunnen we een rijmschema opstellen. Dezelfde klanken krijgen dezelfde letter.

Naast eindrijm komt er in de gedichten vaak halfrijm voor. We kennen twee typen halfrijm:
1. Alliteratie = De medeklinkers aan het begin van beklemtoonde woorden komen met elkaar overeen. Bv. Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan.
2. Assonantie = De klinkers van beklemtoonde woorden komen met elkaar overeen. Bv. droom - stroop – kolen, of graaf - banaan - halen.

Slide 23 - Tekstslide