4.3 LJR1 Schrijven en formuleren les 2

Welkom
  • Etui, werkboek B op tafel.
  • Ga rustig zitten. 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Etui, werkboek B op tafel.
  • Ga rustig zitten. 

Slide 1 - Tekstslide

Periode 3 - Toetsen Nederlands 
  •         Kijk- en luistertoets (21 mei) 
  •         Spreekvaardigheid (instructiefilmpje) (26 mei)  
  •         Leesvaardigheid en woordenschat (H4 & 5) 



Periode 3 - toetsen Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

In deze paragraaf leer je:
  • hoe je een informatieve tekst schrijft
  • hoe je een inleiding schrijft
4.4 Schrijven en formuleren blz. 

Slide 3 - Tekstslide

- Werkblad inleiding schrijven afmaken
- Oefenen met woordenschat hoofdstuk 4
4.4 Vandaag

Slide 4 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.3 Lezen - tekstdoelen activeren en amuseren (blz. 21)
tekstdoel
wat wil de schrijver
voorbeeld
informeren
de lezer informatie geven over een onderwerp
nieuwsbericht (ook website), krant, brief, tekst in lesboek, handleiding, kookboek
amuseren
de lezer vermaken (plezier laten hebben)
leesboek, strip, songtekst
activeren
de lezer iets laten doen( in actie komen)
reclame om iets te kopen, aanmeldformulier om lid te worden

Slide 5 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Met een informatieve tekst: geef je de lezer informatie.

Zo schrijf je een informatieve tekst:
  • Noem vooral feiten. Een feit is te controleren of op te zoeken.
  • Schrijf een inleiding, een kern en een slot.
  • Zet een witregel tussen iedere alinea.
  • Zet een titel boven de tekst.

Voorbeelden van informatieve teksten zijn: een verslag, een nieuwsbericht, kookboek of een leertekst.

4.4 Schrijven en formuleren - Informatieve tekst

Slide 6 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.4 Schrijven en formuleren - Informatieve tekst

Slide 7 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Een tekst die goed is opgebouwd bestaat uit een inleiding, een kern en een slot.
Dit doe je in een inleiding:
  • je schrijft waar je tekst over gaat (het onderwerp).
  • je trekt de aandacht van de lezer door:
     - vragen te stellen,
     - een mening te geven
     - kort, persoonlijk verhaaltje toe te voegen.


4.4 Schrijven en formuleren - Inleiding

Slide 8 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
  • Vraag in een inleiding
    "Zijn er eigenlijk wel witte Friese paarden?

  • Stelling in een inleiding
    "De directeur vond dat er nu iets moets gebeuren!"

  • "Dromen doen we allemaal. Zelf droom ik over een duur, maar supergaaf
      computerspel dat over drie weken uitkomt."

4.4 Schrijven en formuleren - Inleiding voorbeelden

Slide 9 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een goede inleiding staat nooit:
- Ik ga het hebben over.....   
- In deze tekst lees je er meer over
   Lees er meer over in de rest van de tekst
   Deze tekst gaat over......
   In deze tekst lees je.....


4.4 Schrijven en formuleren - Inleiding

Slide 10 - Tekstslide

Vandaag
- Oefenen met inleidingen van informatieve teksten.

Vandaag
timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In een activerende tekst staat meestal iets van:   
           - Koop nu!
           - Op =op!
           - Meld je aan!
           - Kom kijken!
           - Schrijf je in!
4.3 Lezen - activeren    Tip!

Slide 12 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
            Informeren                             amuseren                                 activeren

4.3 Lezen - tekstdoelen activeren en amuseren (blz. 21)

Slide 13 - Tekstslide

4.1  - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.3 Lezen - aan de slag
Werk samen: Maak opdracht 11 en 12 (blz. 25-26)

timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide