In dit hoofdstuk leer je een vijfde woordsoort: voorzetsels (VZ).
Voor een lidwoord met een zelfstandig naamwoord kan een voorzetsel staan.
Een voorzetsel kun je voor 'de tafel' zetten:
op de tafel, achter de tafel of voor 'de vakantie' in de vakantie, tijdens de vakantie, na de vakantie.
Voorzetsels zijn meestal kleine woordjes. Ze geven vaak een plaats, tijd of reden aan.